VERZEN VAN NU

Er gaat een legende, dat toen de stad Pompéi onder lava werd bedolven

’n Romeins soldaat staande zou zijn gestorven terwijl hij wacht hield: niemand immers had

hem af gelost, niemand bevolen dat

hij zijn post moest verlaten: ieder vluchtte

voor het vuur, d’aardschokken, de weerlichtluchten hij bleef, wetende dat men hem vergat.

Hij bleef: hij had een vaste eed gezworen dat hij trouw zou wezen, trouw tot de dood: geen feit was hem denkbaar, dat die eed brak.

Waarom vindt de toekomst, die nu verloren gaat, niet ons even manlik, even groot,

maar haast allen voor zulk een trouw te zwak ?

GARMT STUIVELING.

(Uit een bundel ter perse.)

Boekbespreking | iiiiiiiiiiiiiiiiiiiij M tiiiiiiiiiiiiiiiiiiil

Hendrik de Man, De socialistische idee. Vertaald door Dr. K. F. Proost en Dr. J. C. Proost—Thoden van Velzen. Van Loghum Slaterus Uitg. Mij.

De Man heeft zich in dit boek tot taak gesteld, de genesis der socialistische idee na te sporen tot daar, waar zij zich verzelfstandigt van de burgerlijke kuituur. Deze nasporingen leidden hem tot de aanvangen der burgerlijke kuituur zelve, zooals zij in de Xlde en Xllde eeuw in Vlaanderen en Noord-Frankrijk ontstond. Zoo is dit werk voor een niet gering deel kultuurgeschiedenis, is, met uitzondering van Prof. Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen, geen tweede werk bekend, dat het inzicht van den beschaafden en belangstellenden leek zoozeer verruimt ten opzichte van een tijdperk, of beter: een kultuurvorm, die zóó rijke waarden heeft voortgebracht, waarden, die ook heden nog na werken. Ook voor veel ontwikkelden, die het traditioneele, misvormige beeld van de middeleeuwen als van een tijdperk van geestelijke duisternis, sedert lang te boven kwamen, zal de wijze waarop De Man de kiem der modern-socialistische idee uit bepaalde elementen der hoogmiddeleeuwsche. dat is der vroeg-burgerlijke kuituur, af leidt, een verrassing zijn en tot heugelijke verruiming van hun inzicht voeren.

De kultuurhistorische hoofdstukken in de eerste helft van „De Socialistische Idee” geven den lezer onvermengd genot. Zij zijn de rijpe vrucht van diepgaande, persoonlijk-verwerkte en geheel geassimileerde studie en doortrokken van liefde voor de middeleeuwsche vroegburgerlijke poëzie, de bouw- en beeldhouwkunst, kortom voor heel den geestelijken bloei van een gaaf, in geloof aan de

machten van vrede en liefde en in vertrouwen in den mensch gegrondvest katholiek vroeg-humanisme. Overtuigend is De Man’s voorstelling van de sterke progressieve krachten, die in de kuituur der hooge middeleeuwen hebben gewerkt, uiterst belangwekkend zijn uiteenzetting der beteekenis van de filosofie van Thomas van Aquino.

Ontvouwt De Man in de eerste helft van dit boek den lezer de afstamming der socialistische idee uit de hoogste waarden der burgerlijke kuituur; in de tweede helft daarvan toont hij aan hoe met de opkomst der kapitalistische productiewijze in die kuituur de kiem van ongeneeslijke tweespalt wordt gedragen.

In de opeenvolgende fasen van haar ontwikkeling treedt haar dialektisch karakter steeds scherper aan het licht, steeds dieper wordt de kloof tusschen idee en werkelijkheid, steeds absoluter de splitsing tusschen beide, die in onze eigen dagen haar hoogtepunt schijnt te hebben bereikt. Zoolang de burgerij produktie en verbruik, arbeid en bezit nog in zich vereenigt, blijft de burgerlijke kuituur een eenheid, „kuituur” als produktie van waarden en „beschaving”, als konsumtie van waarden worden nog door denzelfden geest gedragen. Naarmate echter de funkties van bezitters van produktiemiddelen en van bezitlooze producenten in het kapitalisme zich scheiden, verandert dit. In de kapitalistisch-geworden burgerij groeit een „valsch bewustzijn”, een ideologie, waarmee de groote massa der bezittenden zich tevreden stelt. Echter de idee sterft ook dan niet: de geestelijke drijfkrachten waaruit de burgerlijke kuituur ontstaan is, werken verder, ja, tot in onze eigen dagen toe. De kritische, in haar uiteindelijke werking revolutionaire drang in den mensch, het bestaande te beoordeelen naar maatstaven, die aan al het bestaande transcendent zijn*), drijft altijd weer op-

nieuw tot protest van den mensch tegen de maatschappelijke omgeving, tot verzet van het individu tegen de instelling. En die drang wordt door den burgerlijken maatschappij vorm, die de voortdurende ontwikkeling der produktiekrachten tot de spii van het menschelijk-maatschappelijk leven gemaakt heeft, krachtig gestimuleerd.

In de hoofdstukken, getiteld „de rebellie der natuur”, „de rebellie van het geweten” en „het doorwerken der ideeën”, zet De Man uiteen, welke geestelijke stroomingen op hun beurt weer verbonden aan vitale en moreele instinkten zich in de kapitalistische wereld hebben verzet tegen de ontmenschelijking van den mensch en de verdinglijking van het leven. Met tal van voorbeelden toont hij aan hoe elke eerlijke door waarheidsdrang gedragen arbeid en kunst en wetenschap obj ektief revolutionair werkt, de objektieve uitbeelding van maatschappelijke toestanden door de literatuur niet minder, dan de ontleding der natuur-elementen of welke andere wetenschappelijke arbeid ook. Bestaan er geen „eeuwige waarheden”, bevat elk stelsel een element van betrekkelijkheid, zoo bestaat er daarentegen, wel degelijk een eeuwigware wijze van zien, een streven naar waarheid, dat bij denkers ais Thomas van Aquino, Kant en Marx essentieel herzelfde is (bl. 164). En óók bestaat er een tijdelijke waarheid, die voor den levenden konkreten mensch de geldigheid heeft van een onvoorwaardelijk gebod, dat aan zijn leven den zin van een taak en een verplichting geeft ®).

In dit hoofdstuk, een der belangrijkste van zijn boek, behandelt De Man ook de afstamming van bepaalde onderdeeien der socialistische gedachte uit de burgerlijke kultuur-waarden, zooals de idee der uitbreiding van den „naastenkring” over de grenzen van ras, natie, religie, geslacht, leeftijd en klasse heen, tot aan de universeeie menschelijke gemeenschap; de wil, de familie niet langer in de macht, maar in de liefde te doen berusten; de opvatting van de vrouw en het kind als subjekten en den man evenwaardige ln al deze opzichten toont hij in ’t kort die afstamming aan. Echter, men vreeze niet, dat de beteekenis van het socialisme als nieuwe kultuurscheppende macht daarbij te kort komt! Zoo De Man dit ziet als eene onder de vormen der tegenspraak tusschen idee en werkelijkheid in het burgerlijk kultuur-tijdvak, hij ziet het óók als „iets anders en nieuws”, als de totale uitdrukking van die tegenspraak die door zijn totaliteit een veel radikaler karakter krijgt, dan eenig gedeeltelijk streven.

in een der laatste hoofdstukken brengt De Man ook de problemen van de „echte” en „valsche” (lees: „socialistische” en „kapitalistische”) waarden in deze kenteringstijd ter sprake. Uit den aard der zaak is dit hoofdstuk een der meest subjektieve van het geheele werk. Echter geeft De Man juist ook hier, in zijn stevigen, gezonden realiteitszin, die zich even spontaan tegen eik opzettelijk ascetisme als tegen eiken „verboden luxe” verzet aan zijn persoonlijke normen een breedere basis. Merkwaardig is zeker, hoe aan deze voor zinnelijk genot en voor schoonheid uiterst gevoeiigen mensch, geen ander dan Lenin als voor den huldigen socialistischen leider in vele opzichten normatief verschijnt.

Het laatste hoofdstuk voert den lezer

‘) Blz. 140—141. O Blz. 158—162.

*) Blz. 218—220. ‘) Blz. 222.