ZATERDAG 20 JANUARIE 1934 – No. 16 32ste JAARGANG VAN DE BLIJDE WERELD

Aan God behoort de aarde en haar volheid. Psalm 24:1

Tijd EN Taak

RELIGIEUS-SOCIALISTISCH WEEKBLAD

ONDER REDACTIE VAN DR. W. BANNING

ADRES DER REDACTIE: BENTVELDSWEG 5 – BENTVELD

VERSCHIJNT VIJFTIG MAAL PER JAAR . 32STE JAARGANG VAN DE BLIJDE WERELD

ABONNEMENT BIJ VOORUITBETALING PER JAAR F 3.40, PER HALFJAAR F 1.75, PER KWARTAAL F 0.90 PLUS 1 5 CTS INCASSO – LOSSE NUMMERS 8 CTS POSTGIRO 21876 – GEMEENTE GIRO V 4500 – ADMINISTRATIE GEBOUW N.V. DE ARBEIDERSPERS, HEKELVELD 15, AMSTERDAM-CENTRUM

ONZEDELIK KAPITALISME

Van socialistiese zijde is steeds betoogd, dat het kapitalisme krachtens zijn beginsel alle waarden ondergeschikt aan winstbegeerte en geldmacht tot mensonwaardige toestanden heeft gevoerd en voeren moet. Wie iets van de geschiedenis der laatste eeuwen weet, herinnert zich de gruwelen in de Engelse textielfabrieken en mijnen, hij weet van de opstand der wevers in Silezië, van de walgelike armoede der Maastrichtse en Friese kleiarbeiders, enz. enz. Een kapitalisme dat winst wil, vroeg niet naar menselikheid.

Niet ten onrechte heeft men van socialistiese zijde er verder op gewezen, dat het verdwijnen van deze toestanden in hoofdzaak te danken is aan het grote werk der arbeidersbeweging, die daarmee een stuk kultuurarbeid van betekenis heeft verricht. En wanneer ook in hoofden en harten van kapitalisten wel andere inzichten en gezindheden zijn gegroeid, is dat mede daaraan te danken, dat in het socialisme de stem van het mensheidsgeweten klonk. Dat daarmee de strekking van het kapitalisme niet opgeheven, alleen getemperd was, bleek uit de ellende, die het bracht over het gekieurde proletariaat der Oosterse landen, gruweliker nog dan die welke de blanke arbeiders ooit hadden gekend.

Intussen is het goed, dat wij ons blijven herinneren, dat ook het hedendaagse westerse kapitalisme ekonomies stelsel èn wankultuur dezelfde onzedelike strekking blijft behouden. Wie daarvan met een aantal volkomen duidelike feiten de illustratie wil zien, leze eens een opstel van H. Heertje over „Het ateliermeisje van Amsterdam” in het tweemaandeiiks tijdschrift „Mens en Maatschappij”, van Jan. 1934. Het gaat hier om de levenspositie van een elf duizend vrouwelike werkkrachten, die in de kledingindustrie een bestaan vinden. De voortgaande rationalisatie ook in dit bedrijf maakt het aantai jonge betrekkelik ongeschoolde arbeidsters naar verhouding steeds groter: elk jaar worden er duizend kinderen van 14 jaar in

deze industrie opgenomen, waarvan een 350 van de vakscholen komen. Vraagt men naar het sociaal milieu waaruit deze meisjes voortkomen, dan blijkt ten eerste dat het vrijwel allen arbeiderskinderen zijn, maar ook dat in de tegenwoordige periode (waar men veel ongeschoolde krachten nodig heeft) het maatschappeiik peil der ouders steeds daalt. Eén typerend voorbeeld; Een lérares van een der vakscholen, die op huisbezoek bij een aantal leerlingen was geweest, heeft bijna nergens een behoorlik gezinsverband aangetroffen. Immers, de ouders gaan, vaak beiden, vroeg werken en zijn ’s avonds te moe om zich met hun kinderen bezig te houden. De kinderen zwerven den gehelen dag op straat. Slordigheid, verwaarlozing der kinderen, oudertwist en uitgaanszucht zijn factoren, die in dit sociaai milieu telkens . terugkeeren.

Het vrouwenloon is in het kapitalisme laag: de ondernemer koopt arbeid tegen de geringste prijs. Maar er werkt hier ook een psychologiese faktor: de houding van het meisje tegenover het loon. Geld verdienen betekent voor haar vrijheid terwille van de vrijheid gaat zij liever naar de fabriek dan als dienstbode. Laat de brave burgermevrouw hierover aan de meisjes geen verwijten maken: hoe kunnen zij, die uit het bovengetekende milieu komen, anders denken? Bovendien: spreekt er in dit verlangen naar een brok eigen leven niet iets zeer menseiiks, ook wanneer blijkt, dat er tallozen op deze wijze verongelukken? Begrijpelik ook, dat dit veriangen naar vrijheid bij meisjes van veertien en ouder gebonden wordt aan erotiek, en dat het geslachtsleven hier zulk een geweldige rol speelt. Te gevaarliker, omdat er reeds zoveel verdorven is. Ik citeer letterlik: „Ontstellende toestanden kwamen mij van allerlei bevoegde zijden ten gehore. Sommigen hadden reeds vanaf hun veertiende jaar geslachtsverkeer met familieleden, waar de ouders bij waren. Tevens zijn talrijke gevallen van bloedschande bekend. Het meisje ziet en

hoort teveel, is zelden alleen, verkeert onder geprikkelde mensen en ziet de ellende van armoede en slechte of ruwe verhouding der ouders vaak voor zich, terwijl de straat zijn beruchten absoluut niet overdreven invioed doet gelden.”

Vraagt men naar de invloed van de krisis: „De meisjes onderscheiden in hun gesprekken duidelik een „heer” en een „jongen”, welke laatste natuurlik te weinig geld heeft om zich een luxe van uitgaan te veroorloven Een „heer” biedt uitkomst, en het aantai „heren”, dat zich wegens de krisis tevreden moet stellen met zo’n arbeiderskind, wordt steeds groter. „Deze tijd kweekt prostituées,” zei mij een chef, „veel meer dan vroeger, toen er verhoudingen met arbeiders, met „jongens”, waren, nu met „heren”.

Begrijpelik is ook, dat deze groep arbeidsters, wier levensverlangen opgaat in genot, op z’n best eenmaal trouwen, voor het werk der vakorganisaties, der jeugdverenigingen en der politieke partijen bijna niet te winnen is om van godsdienstige idealen maar niet eens te spreken. Men veroordele haar daarom niet. Men zie bovenal, dat hier de kapitalistiese „uitbuiting” nog steeds haar gruwelik werk doet en dat opnieuw de doemwaardige klassentegenstelling met haar afgrond van lijden voor ons open gaat. Men zie ook, dat onze wanbeschaving met haar dancings, cabarets en zwoele bioscopen zo precies past bij deze hoop menseiike misère, die men vergeten wil. Daarom wordt door het artikel van Heertje nog eens opnieuw de noodzaak van een radikale verandering in de grondslagen van arbeidsproces en kuituur geïllustreerd. Naar onze overtuiging vallen hier sociaiistiese ekonomie en herordening onzer geestelike waarden samen. Dat er dan ook en vooral onder de slachtoffers van nu gewerkt moet worden, om ook in deze mensenkinderen geesteslicht te ontsteken, spreekt vanzelf. Wie zijn hier de geroepenen?

W. B.