WINTER-DAGERAAD

Wij staren star-geloovend naar den rand Der wereld, waar de zon zich óp zal richten. Wij weten zeker, dat zij straks zal lichten En rood en jong de zege’ over ons spant.

Vooraan heft er al één een zwarte hand. Er knakt een spanning in aller gewrichten: Het rood vloeit in de plooien der gezichten: Kindren! de dag krijgt eindlijk d’ overhand!

Het is té veel! De vreugd heeft ons besprongen! Een roode lach weent smartelijk verwrongen Rondom de scheur van onzen donkren mond.

Eén werpt zich schaterlachend op den grond: Makkers! de nacht is totter dood gewond

En voedt, rood bloedend, dageraads roode bronnen!

GERARD DEN BRABANDER.

Het Plan van den Arbeid IV

Thans nog enkele opmerkingen ten aanzien van de politieke voorwaarden, die de verwezenlijking van het plan mogelijk moeten maken. De Man zegt daaromtrent in een kort bestek zeer belangrijke dingen.

In de eerste plaats laat hij niet de allergeringste twijfel omtrent de democratische gezindheid der beweging. De economische veranderingen moeten het werk zijn van een meerderheid, die de macht veroverd heeft met het oog op die veranderingen en die wel besloten is, ze vast te handhaven voor de uitvoering. Uitdrukkelijk sluit De Man andere dan wettige middelen uit, terwijl hij natuurlijk elke gedachte aan een dictatuur verwerpt.

Er zal op democratische wijze een meerderheid in het volk tot stand moeten komen, die bereid is de politieke macht te gebruiken tot een omvorming van de grondslagen van een gedeelte van het economische leven. Die omvorming moet op wettige wijze tot stand komen.

Waarschijnlijk zal de sociaal-democratie niet in staat zijn alléén de meerderheid te vormen en de politieke macht uit te oefenen. Dan zal een coalitie aan de regeering moeten komen. Het doet er ook, volgens De Man weinig toe of de macht door één partij of door een coalitie wordt uitgeoefend, indien slechts het regeeringsprogram volkomen overeenstemt met het program, waarop de partijen zijn gekozen. M.a.w. geen verkiezingsprograms, die tot onherkenbaar toe verwaterd worden wanneer de regeermacht moet worden gedeeld. Wie zou willen tegenspreken, dat het tot stand komen van coalitieregeeringen op deze manier, het prestige van het parlementaire stelsel heeft onder graven en de weerzin tegen politieke partijen heeft versterkt?

Een propaganda-program „moet dus een

geheel van onmiddellijke maatregelen behelzen voor een wijziging der instellingen, vooraf klaar afgebakend, maar radikaal binnen de aldus bepaalde grenzen”. Geen schipper-politiek, geen politiek van geven en nemen om regeeringszetels te kunnen bezetten, geen verwatering van propaganda-programs tot een regeeringsprogram van een coalitieregeering, waardoor zich feitelijk elk der deelnemende partijen blameert. Hier wordt een strikte eerlijkheid in de politieke propaganda bepleit, die niet gedoogt, dat een program waarop een partij de verkiezingsstrijd ingaat en waarop zijn vertegenwoordigers gekozen worden, gedeeltelijk over boord gegooid wordt juist wanneer het er op aan komt dat program te verwezenlijken. Wie denkt hierbij niet onwillekeurig aan den verkiezingsstrijd der Duitsche partij van 1928, die na een felle campagne tegen de pantserkruisers en de militaire uitgaven tot een overwinning en tot een coalitieregeering met Herman Müller als rijkskanselier leidde. Welk een onberekenbare schade moet na zulk een strijd het onbegrijpelijk verschil tusschen het verkiezingsprogram en het regeeringsprogram hebben berokkend, waarbij de socialistische ministers zelfs de pantserkruiser slikten.

In een van de eerste propagandabrochures, door het Bureau voor Sociaal Onderzoek in België uitgegeven*) schrijft Hendrik de Man omtrent zijn ervaringen in Duitschland het volgende:

„Gedurende de tien jaren die ik in Duitschland heb doorgebracht, heb ik er de opkomst en den triomf van het Hitleriaansch fascisme kunnen mee-

*) „Voor een Plan van Actie.” De Wilde Boos, Brussel.

maken. Geleidelijk heb ik den socialistischen weerstand zien wegtarokkelen en ineenstorten. Ik heb een aandeel genomen in al de wisselvalligheden van dezen smartelijken strijd, en die voor mij dubbel smartelijk bleek omdat ik zoowel overtuigd was van de mogelijkheid van een overwinning, als ik echter ook moet inzien dat de middelen om ze te behalen onvoldoende bleven.”

Het is duidelijk, dat iemand die „overtuigd was van de mogelijkheid van een overwinning” van de soc.-democratie in Duitschland, leering zal putten uit de Duitsche gebeurtenissen en trachten zal bij voorbaat te waarschuwen voor fouten, die mede de kracht van de Duitsche beweging hebben verzwakt.

In bovengenoemden zin zal dus de strijd moeten worden aangebonden voor het plan, dat door De Man als volgt kort wordt samengevat;

I°. Een stelsel van gemengde volkshuishouding, dat naast een privaat-sektor, een genationaliseerde sektor bevat, die de organisatie van het crediet en van de belangrijkste industrieën welke in feite al gemonopoliseerd zijn, meebrengt;

2°. De nationale volkshuishouding aldus georganiseerd moet geleid worden volgens richtlijnen van algemeen belang en er toe strekken de binnenlandsche markt uit te breiden, ten einde de werkloosheid op te heffen en voorwaarden te scheppen die tot een stijgende ekonomische welvaart voeren;

3°. Op politiek gebied moet een hervorming van den Staat en van het parlementaire stelsel verwezenlijkt worden, die den grondslag van een ware ekonomische en sociale demokratie schept.

VAN DE KIEFT.

Boekbespreking iiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiil

Algemeen Tijdschrift voor Wijsbegeerte en psychologie. 27e jaargang. Ie aflevering Januari 1934. Uitgegeven voor de Alg. Ned. Vereen, voor Wijsbegeerte door de Uitgeversmaatschappij Van Gorcum en Comp. N.V. Assen.

Na een korte rustpoos verschijnt het Tijdschrift voor Wijsbegeerte weer. Het heeft intusschen allerlei veranderingen ondergaan: de titel, het gebied dat het wil bestrijken, de achtergrond, nu in het georganiseerde wijsgeerige leven van onzen tijd in ons land, de redactie, de uitgever. Het lijken voor een deel althans verbeteringen, mogen zij het blijken te zijn. Het moet toch mogelijk zijn een goed wijsgeerig tijdschrift in ons land in stand te houden.

De eerste aflevering bevat artikelen van dr. J. D. Bierens de Haan over: Plato’s wijsbegeerte als wijsgeerig probleem, van prof. mr. dr. Leo Polak over: De zin van kennistheoretische subjecten, van prof. dr. H. J. de Vleeschhouwer te Gent over; De genesis van Kant; critisch vraagstuk in het jaar 1771 en een van prof. dr. H. J. F. W. Brugmans over: Psychologie en Wijsbegeerte. Verder zijn in het tijdschrift opgenomen de „Amersfoortsche stemmen” met een uitvoerig verslag van den universitairen leergang gehouden van 12—27 September 1933 te Amersfoort en de „Analen der critische philosophie” met een artikel van dr. T. Goedewagen over „Verleden en heden der critische philosophie”, wat getuigt van een gewenschte concentratie en veelzijdigheid.

Op deze artikelen in te gaan kan niet de bedoeling dezer bespreking zijn, slechts wil ik de wensch uitspreken, dat vooral artikelen over actueele problemen mogen worden gebracht, opdat het tijdschrift de redelijke bezinning van onzen tijd op zichzelf en daardoor dezen tijd zelve met de menschen in hem moge dienen. Gaarne verbind ik hieraan de andere wensch, dat de lezerskring snel moge groeien en de gewenschte uitbreiding mogelijk mag maken. Rest nog te vermelden, dat de abonnementsprijs niet hoog is, n.l. ƒ4.— voor leden der uitgevende vereeniging en studenten en ƒ 7.50 voor anderen. Een luxe in dezen tijd, een abonnement op een dergelijk tijdschrift? Neen, een noodzakelijkheid, nu de van de rede losgeslagen instincten dreigen te gaan heerschen. Moge het verjongde tijdschrift groeien en bloeien. H. d. V.