Binnenland g llilillliiiliiiiiiii| B

Prikkeldraad in den aether

Wat is ruimer en vrijer dan de aether? Maar het duinland is ook ruim en vrij... geweest. Men kan er nu niet meer dwalen. Overal is prikkeldraad gespannen en wie bevreesd is voor een gescheurden broek, blijft op de geoorloofde paden.

De Radiocontrole-commissie waakt tegen verboden afdwalingen in den aether. Zij moet het prikkeldraad in bepaalde richtingen spannen, maar kan dit zoo ruim en zoo eng mogelijk doen. Haar beslissingen getuigen soms van zeer enge, ook wel van zotte opvattingen. Politieke uitzending is nog geoorloofd, maar minister De Wilde toont neiging naar algeheel verbod; in elk geval moet men zich bepalen tot positieve uiteenzetting van eigen beginselen en streven. Men mag in den aether geen parlementszitting of debatvergadering houden. De radiorede van minister Marchant, die een buitengewoon scherpen en raken aanval op het nationaal-sociallsme bevatte, werd uitgezonden in opdracht van de A.V.R.O. De heer Vogt deelt mee, dat de verantwoording dezer rede echter uitsluitend blijft bij den spreker, in dit geval bij den minister, „ja: bij de regeering”.

De regeering bekommert zich dus niet om de beperkingen, voor politieke uiteenzettingen in den aether gesteld. Dat doet denken aan een Latijnsch spreekwoord, dat heel vrij vertaald aldus luidt: Wat geoorloofd is aan den graaf, staat nog niet vrij aan den slaaf! De Radiocontrole-commissie heeft gelukkig in dit geval niets te zeggen gehad en de even vrijmoedige als krachtige critiek van den minister op het nationaalsociallsme niet kunnen verhinderen. Maar als zij wel de macht heeft, dan maakt ze daarvan telkens weer een zonderling en soms ook onrechtvaardig gebruik.

Ds. W. D. M. Baar hield 3 Febr. voor de Evangel. Mij. een radiorede over Gezag en Vrijheid. De Controlecommissie vond het noodig daarin de volgende zinnen te schrappen en te verbieden.

„Terecht wordt vanuit dit standpunt (absoluut gezag en onfeilbaarheid van den Paus) de gewetensvrijheid in officieele stukken meerdere malen „een razernij” en „een pest” genoemd, even terecht als het bolsjewisme den godsdienst „opium” noemt en staat in de encycliek van 20 Juni 1888 0.a.:

„Het is geenszins geoorloofd de vrijheid van denken, schrijven, onderwijzen noch ook de gelijke vrijheid van alle gezindten te verdedigen of te verleenen.”

Terecht wordt ook vanuit dit standpunt de ketterij bestreden met inquisitie en index, even terecht als elders concentratiekamp en gelijkschakeling worden gebruikt.

Prof. Brom heeft volkomen gelijk, als hij in zijn boek „Katholiek” zegt, dat inquisitie en index noodzakelijke bestanddeelen van het katholicisme zijn. Katholiciteit, eenheid, mag echter nooit verkregen worden door dwang en geweld, ten koste van de geestelijke vrijheid. En zij, die het daarop toeleggen, zullen nooit anders bereiken dan een schijneenheid van het kerkhof.”

Men vraagt zich af, waarom deze dingen niet gezegd mochten worden. De zinnen bevatten grootendeels uitspraken van den Paus en een autoriteit als prof. Brom. De spreker stelt tegenover de roomsche op-, vatting van eenheid de zijne. Mag dat niet? Waarom mag men dit duizendmalen laten drukken en in redevoeringen uitspreken, maar moet de muilkorf voor, als deze gedachten door de radio geuit worden? Deze

schen! Maar zij weten van te voren, dat de Evangelische Maatschappij geen sprekers uitzendt, om hun in de eerste plaats welgevallig en aangenaam te zijn. De aether is geen gebied voor de roomschen alleen. Censuur uitoefenen is een moeilijke kunst, waarbij breedheid van opvatting en strenge zin voor rechtvaardigheid noodzakelijk zijn, of men vervalt in kleinzieligheden, onbillijkheden en belachelijkheden.

De bisschoppen tegen het nationaal-sociallsme

De bisschoppen richten tegen Paschen gewoonlijk een open brief tot hun geloovigen, waarin zij tegen allerlei gevaren voor kerk en geloof en ziel waarschuwen. Zij zijn herders en houden ook door deze vastenbrieven de kudde ver van gevaarlijke plaatsen en moerassen, waarin zij zouden kunnen verzinken en ook ver van verscheurende beesten, die zich ook wel eens door een schaapsvacht verbergen.

Deze brieven zijn meestal in een plechtigen, gedragen stijl geschreven; ze geven de stem van hen, die boven het gewoel der menigte dit gewoel aandachtig volgen. Sterke gronden ontbreken aan het betoog gewoonlijk niet, al richt het zich zeer sterk op het belang der kerk in de eerste en laatste plaats. Ook deze laatste vastenbrief is de moeite van het lezen zeer waard. Er zijn bij een deel der roomschen in ons land min of meer sterke neigingen en sympathieën voor het nationaal-sociallsme. Deze verwerping ervan zal zeker op meerderen indruk maken. In het bisschoppelijk geschrift wordt de verhouding tusschen staat en kerk vastgesteld; zij hebben ieder een eigen terrein en zijn van elkaar gescheiden. Maar ze staan niet los van elkaar. De kerk eischt vrijheden, zooals de bijzondere school, de confessioneele organisaties, een vrije katholieke pers en allerlei vormen van openbaar kerkelijk leven. De „totale staat” de staat dus, die almachtig en alomvattend wil zijn, is daarmee in strijd. Tot het ware geluk van lederen mensch behoort „de welbegrepen vrijheid der zelfstandige persoonlijkheid”.

Daarbij komt nog, dat de nationaalsocialistische leiders in meerderheid „onze wereldbeschouwing” niet deelen. De waarborg ontbreekt dus, dat met de rechtvaardige eischen van het katholieke beginsel ten volle rekening zal worden gehouden. De katholieke eenheid mag niet verbroken worden door katholieken, die zonder zich bij fascistische of nationaal-socialistische partijen aan te sluiten, onder hun geloofsgenooten een eigen, zelfstandige beweging in het leven willen roepen, die de ideeën en gevoelens dezer partijen aankweekt.

Het is begrijpelijk, dat de bisschoppen, lettend op de moeilijke positie hunner kerk in Duitschland, in het belang van die kerk zich krachtig tegen het nationaal-socialisme verzetten. Zouden zij het ook doen, indien de positie der kerk er niet door in het gedrang kwam? Wij betwijfelen ook, of deze bisschoppen zich inderdaad zoo bezorgd maken voor „de welbegrepen vrijheid der zelfstandige persoonlijkheid”. Het gebeurt helaas wel vaker, dat men vurig voor zichzelf de vrijheid eischt, die men anderen niet gunt. Zoo klaagt Mussert over onrecht en terreur, nu de regeering aan ambtenaren niet toelaat lid der N.S.B. te zijn. Maar Duitschland leert wel, hoeveel vrijheid het nationaal-socialisme aan de leden van andere partijen gunt, als het zelf de macht gekregen heeft en het bewind voert.

In een debatvergadering hoorden wij den spreker eens tegen een debater zeggen, dat deze vrij was, verder zijn mond te houden en de vergadering te verlaten. De vrijheid

Revolutiegevaar

Men krijgt den indruk, dat het vuur van den revolutiegeest in ons land gevaarlijk aan het smeulen is en ieder oogenblik kan opvlammen. De regeering slaat alarm en neemt strenge maatregelen tegen het gevaar. Nu heeft de minister van justitie weer een circulaire gericht aan de procureurs-generaal der gerechtshoven, dat de justitie scherper zal optreden tegen revolutionaire uitingen. Ook is er een staatscommissie ingesteld, die maatregelen moet onderzoeken en voorstellen tegen revolutionair gezinden in onze vertegenwoordigende lichamen. ledere rockende schoorsteen beteekent echter nog geen begin van brand of als er een papiertje in een aschbakje vlam vat, ontbiedt men nog niet de brandweer. Wij ontkennen beslist, dat er in ons land een dreigend en ernstig revolutiegevaar zou zijn. In zijn optreden tegen de N.S.B. is minister Colijn niet precies gelukkig geweest tot nu toe. Alle socialisten worden in een groot deel der pers revolutionairen genoemd, hoewel de S.D.A.P. wapengeweld zoowel voor binnenlandsch als buitenlandsch gebruik heeft afgekeurd en de diensten der Liga alleen aanvaard heeft onder nadrukkelijk beding, dat daarbij geen wapenen gebruikt zullen worden. Mussert heeft verklaard, geen anderen dan den wettigen weg voor zijn beweging te willen volgen. Zoolang zijn daden met deze verklaring niet in strijd zijn, mag men hem en de zijnen niet als revolutionair-gezinden behandelen. De communisten volgen den weg der democratie, zoolang zij geen anderen hebben, die tot hun doel voert. Maar zij verwerpen onwettige middelen in beginsel zeker niet. Moet men hen daarom uit parlement en andere vertegenwoordigende lichamen weren? Men zou daarmee het parlement tot een slechts gedeeltelijke volksvertegenwoordiging maken. Wij achten het gevaarlijker, dat zij onderdrukt worden, dan dat zij zich vrij kunnen uiten. De parlementaire arbeid der communisten heeft hun zaak meer kwaad dan goed gedaan. In elk geval vermindert men zeker het revolutiegevaar niet, wanneer men de deur van de Kamers, Staten en gemeenteraden voor hen sluit en als consequentie hun ook het kiesrecht ontneemt.

Daarbij komt nog een noodlottige verwarring en veel misverstand bij het gebruik van het woord revolutionair. Revolutie is verandering en vernieuwing van grondslagen en karakter van staat en maatschappij. Maar als de regeering zich keert tegen revolutionairen, bedoelt zij bepaalde middelen, die dezen voor deze verandering willen bezigen. Men kan die middelen af keuren en toch revolutionair zijn. In de opdracht aan de zoo even genoemde staatscommissie wordt gesproken van een „staatkundig streven, kennelijk gericht op verandering der staatsinstellingen, met toepassing of bevordering van onwettige middelen.” Op deze laatste woorden komt het aan. Zoo is de Oostenrijksche regeering-Dollfuss revolutionair opgetreden, door tegen de Grondwet in rechten en vrijheden op te heffen. Dit is zeer kennelijk en toch meenen velen, dat deze regeering Oostenrijk gered heeft van de revolutie!

Wij hebben nu een officieele uitlegging van het begrip revolutionairgezind; die gezindheid ligt dus in het kennelijk gericht streven op verandering der staatsinstellingen met toepassing of bevordering van onwettige middelen. Waarschijnlijk zal het de regeering niet gelukken, om dit streven met dergelijke afkeurenswaardige middelen bij eenige partij aan te toonen.

J. A. BRUINS.