HOE LANG N0G...?

Bal-masqué in de Doelezaal.

Atlanta presenteert La Kazanova en haar Tzigane Orkest. In Grand Theater Pompenburg Mea West.

Dimitroff is gekerkerd.

Tentoonstelling R.A.1.-gebouw. Nachtfeest in Carlton.

~De Jantjes” oogsten een éclatant succes.

Dimitroff zit gevangen.

Proteststaking in Parijs.

XVIIe Congres der Communistische Partij, Hoog de solidariteit.

Dimitroff blijft gevangen.

Boycot van Duitsche goederen.

Rumoer om de executie van Van der Lubbe Benauwende stilte om

Dimitroff, die nog altijd niet vrij is.

Seger’s Concentratiekamp beleeft het zooveelste duizendtal. De V.A.R.A. 6500 nieuwe leden.

Paaschcongres: 100.000 partijgenoot en.

Wie bekommert zich om Dimitroff?

W. WITMOND.

Literatuur iiiyiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiitiiiiiiiiiiiiil

Der Kopflohn, roman van Anna Seghers, Querido Verlag, Amsterdam.

Als er ooit sprake is van actualiteit dan hier, in dit boek, dat toestanden beschrijft uit den nazomer van 1932, in Duitschland, dat zich voorbereidt op het Hitler-regiem. Uitgegeven bij Querido, die zich ontfermt over het in Duitschland zelf verbodene. Met een huivering heb ik dit boek gelezen, waarvan de titel, als het vertaald worden mocht, stellig: „Het Judasloon” zal heeten. Een roman uit het boerenleven, van een in alle opzichten verarmden boerenstand.

Een zekere Johann Schulz, een communist buiten partijverband, heeft ergens een nazi doodgestoken. Hij vlucht naar het land. Hoopt daar tusschen de argelooze boeren, verborgen te blijven.

Als hij bij een ver familielid uitgehongerd aankomt vindt hij daar een onderdak. Blijft er hangen, levend tusschen hoop en vrees. Maar ook op het platteland zijn de nazi’s. Zij komen uit het naastbij zijnde stadje, en winnen aanhang op de dorpen. Ook in het dorp waar Johann zijn toevlucht gevonden heeft. Hij leeft als op een vulkaan.

Maar wat hem bij den beul brengt is de prijs op zijn hoofd gesteld. Op groote plak-

katen staat zijn naam, zijn portret, zijn misdaad, de prijs, vijfhonderd mark. De boeren zien het, als ze voor zaken op het stadhuis van het stadje moeten zijn.

De man, dien wij dorpsburgemeester zouden noemen, ziet het, als hij met Naphtel, den jood, naar het stadhuis gaat om een handelszaak te laten bekrachtigen. Liever gezegd: ze zien het beiden. Maar denken van den ander dat zij het alléén zien, en verbergen hun ontdekking. Zij praten daar over hun zaakje, beiden vervuld van den prijs dien zij zóómaar verdienen kunnen. Want zij kennen Johann, die nog altijd bij zijn oom werkt, voor den kost. Zij hopen allebei het eerst te kunnen zijn voor de aangifte, en bespieden eikaars gangen. Een lugubere galgenhumor.

Maar thuisgekomen is Naphtel bekoeld. Onderweg heeft hij zich bedacht. De primitieve onwil, in het menschenhart ingeschapen, om een vervolgd wezen over te leveren aan het geweld van den staat, zegevierde. Maar de christen denkt er anders over dan de jood. Hij denkt: ik ben ze aliemaal voor, want als hulp-burgemeester maak ik zélf een ambtelijk stuk op!

Als dan Kunkel, de Nazi komt, dan verdient niet deze het Judasloon, maar de ouwe slimme boer

Hoe langer hoe meer voelt Johann het lot naderen. Hij komt zelf in het stadje met Köszlin, den jongen nazi, die bij Kunkel dient als tuiniersknecht. Er bestaat een ondergrondsche sympathie tusschen

als vanzelfsprekend belooft Köszlin geheimhouding: had Johann hem niet veel eerder in vertrouwen kunnen nemen?

Als dan de bruiloft bij Merz zoowat afgeloopen is komen de nazi’s bij Johann aan huis. Hij heeft juist zijn armzalige bagage in zijn rugzak gepakt. Zij slaan hem bewusteloos. Zillich, de nazi met het stierenlijf, vooraan. Zijn tante schuift een kussen onder zijn hoofd, barmhartig en begrijpend.

Wanneer hij bij gekomen is halen hem de gendarmen. Gekneusd, verdoofd, half verblind, een tand uitspuwend die de helden hem stuk sloegen, sleepen de gendarmen hem mee.

Een oude boer op het veld, alsof het een begrafenis gold of een doopeling, ontblootte het hoofd toen de sombere stoet voorbijtrok.

De tragische geschiedenis van Johann, den onbesuisden communist, die zijn moord moet boeten is ingeweven in een levendige beschrijving van het Duitsche boerenbestaan in de na-oorlogsche jaren. Deze boerenstand wordt gedrukt door schulden. De rijkste van hen bezit twee paarden. Schulden op de allernoodigste machines voor het bedrijf. Hypotheek op hun bezit. Is het wonder dat een centrifuge wordt teruggehaald? Dat de boeren wanhopig zijn als de schoonzoon van Naphtel hun het vee niet afkoopt dat zij gemerkt hebben? Zij hebben geld noodig. Maar de Jood verschijnt niet op het gewone plaatsje. Er zitten vier nazi’s in het café die strooibiljetten hebben verspreid tegen de ji.;jdsche kooplieden en het „Juda ver – recke” is niet van de lucht.

Is het wonder dat het nationaal-socialisme lokt, met zijn leuzen, uniformen, groeiende macht? Deze boeren, arm als Job, altijd rekenend, koppelend, met een beetje geld hun kinderen, zich in de schulden stekend voor een royale bruiloft, zijn doodsbang voor de nazis. Als dezen rondgaan om aan te sporen tot de stemming, durft maar een enkele, uit onverklaarbare motieven trouwens, te weigeren. Enne als u een mooi kunstje wil leeren om te weten hoe de menschen gestemd hebben, moet u eens lezen hoe boer Merz, de onderburgemeester, dat zaakje opknapt!

Gruwelijk zijn de tafereelen van den strijd tusschen nazis en communisten. Eerbiedwaardig de moed van Reudel, en vooral van zijn vrouw. Maar onbevredigend dit heele drijven naar geweld, wederzijds. Onbevredigend ook de argumenten van Johann tegenover zijn vriend Köszlin, dien hij door persoonlijke ergernissen afkeerig tracht te maken van zijn nazi-vriend en werkgever.

Het is een boek van felle botsingen, van hartstochten, niet van schoone oplossingen. Het eindigt in een schrille dissonant, gelijk onze tijd een dissonant uitgilt. Met dit verschil, dat de tijd door gaat en weer groeien kan naar verzoening. Het boek, in zijn beperktheid van tijds-snede, niet.

Over het boek ligt het angstwekkende waas van de sombere toekomst, welke thans heden is. Maar het boek mist de verzuchting: „De morgen, ach, wanneer?” Maar, met beheerschte bitterheid geschreven is het in karakterontleding en natuurbeschrijving raak en scherp. Heel deze arme, naar adem snakkende Duitsche boerenwereld, wordt in haar wanhoop en ellende openbaar.

Arme wereld! Wie zal u verlossen? is de achterblijvende gedachte. Wel een bittere droesem des levens. Maar géén zuivere lafenis van verkwikkende gedachten.

J. J. MEIJER.