DE PROFUNDIS ’)

R e i: Zoals uit verscheidenheid van wisslende draden zich vormt het kleurig-en-zwart van een groot tapijt, zo weeft een oneindigheid van gedachten en daden ’t patroon van geluk-en-smart van de komende tijd.

Schoon het nieuwe uit het vroegre ontstaat, kent de mens het maar weinig: de toekomst blijft onontdekt van geslacht tot geslacht. De weg, die de mensheid gaat, is nooit rechtlijnig: want iedere kracht verwekt weer een tegenkracht. Als een stormwind rent die om-ver

’t nog nauwliks gebouwde. Als een hagel slaat die kapot het kiemend gewas. Verduisterd wordt elke ster van hoop en vertrouwen: en even wreed is het lot als het vroeger was.

Wee ons...

Tegenrei: Maar ook in het eigen hart draagt het zuiverste willen wel steeds van zonde en kwaad het heimlike merk: de wortels groeien verward en de stengels tillen bloemen van liefde en haat boven ’t zelfde perk.

Hun zaad, na voleinde groei, valt terug op den akker, en het onkruid verstikt het kruid

zo men ’t nimmer wiedt: geleidelik wordt de bloei van de liefde zwakker, geleidelik breidt zich uit het giftig gebied.

En eens, wanneer men de oogst van de kostlike zaden zamelen wil, hervindt

men maar nauwliks hun spoor

want het onkruid heft zich het hoogst tot hun doodlike schade, en de bloem, die men ’t meeste mint.

ging bijna te loor. •> Wee ons... Rei:

Hoe hebben wij overschat onze kleine krachten: er ’s een macht, die sterker dan wij onze sterkte brak.

Tegenrei: Wij wisten het nimmer, dat onze beste gedachte vol troebelheid was, en dat zij ons zou maken zwak...

Beide Reien: Verdroogd is in ons de bron van de heilige dromen, verstard onze wil-tot-strijd, vervaagd is het d0e1... Doch hunkrend oopnen wij ons

om weer vol te stromen van zuiverder zekerheid en puurder gevoel.

Help ons...

GARMT STUIVELING.

') „Uit de diepten”. Fragment uit: „Als jij het wilt”, een Meispel.

Op bezoek bij de Belgen

In een omgeving, die nog al revolutionair klinkt. Een straat bij de Vrijheidsplaats, dicht bij de Omwentelingstraat en de Voorloopig-Bewind Straat. Doch dat is maar uiterlijke schijn. De Place de la Liberté de Vrijheidsplaats is het rustigste pleintje, dat gij u in Brussel denken kunt; een standbeeld in het midden met wat groen en planten er om heen. Ook de Omwentelingstraat heeft niets revolutionairs; de heele omgeving is bedaard, rustig, ingetogen.

Een zakenkwartier van de Belgische hoofdstad en in een van de moderne kantoorlokalengebouwen op twee verdiepingen: het Bureau voor Sociaal Onderzoek.

Als gij er binnen komt, maakt het geheel een indruk van „nieuwe zakelijkheid”. Wat stalen meubeltjes, rustige en sobere aankleeding, eenige jonge dames voor schrijfmachines, ruime archieven, die er goed geordend uitzien en zooals later blijkt ook goed worden bij gehouden.

Na een joviale begroeting zit ik al spoedig in de kamer van Herman Vos, den ouden Fronter en voornaamsten medewerker van Hendrik de Man.

Enkele vragen heen-en-weer en dan begint Vos een uiteenzetting te geven van de werkwijze van het Bureau. Het Plan van den Arbeid geeft de groote richtlijnen aan, die door Partij en Vakbeweging zijn aanvaard. Thans komt het er op aan de onderdeelen uit te werken, zoodat men binnen

enkele maanden nauwkeurig weten zal welke maatregelen ter uitvoering van het plan genomen moeten worden. Het komt op een goede formuleering en omschrijving van de onderdeelen aan. Wanneer daaraan iets ontbreekt hangt alles in de lucht, is er geen samenhang en missen de maatregelen hun uitwerking. Herman Vos onderstreept dit nog eens door op Amerika te wijzen. Hij is van oordeel, dat Roosevelt met goede voornemens is bezield, doch het ontbreekt in Amerika aan een goeden opzet, aan een behoorlijk overwogen plan, dat tot in onderdeelen is uitgewerkt. Het maakt alles den indruk van proefnemingen, die aangevat en weer losgelaten worden, zonder behoorlijk onderling verband waardoor het gewenschte effect uitblijft.

Om die fouten te omzeilen zijn er 22 studiecommissies in het leven geroepen, die onderdeelen van het Plan uitwerken. Mijn gastheer wijst er met eenigen nadruk op, dat niet uitsluitend partij genooten aan dat commissiewerk deelnemen. Hulp en voorlichting van specialiteiten wordt dankbaar aanvaard, indien zij zich met de grondgedachte van het Plan kunnen vereenigen. Aan het Bureau is een deskundige verbonden voor financieele aangelegenheden, een partijgenoot van Hongaarsche afkomst, die lange jaren in Duitschland gewerkt heeft, Dr. Halassy.

Deze medewerker vormt de spil van een

der voornaamste commissies, die voor de Nationalisatie van het Crediet. Het dossier wordt er bij gehaald, drie referaten van Dr. Halassy worden mij getoond over belangrijke onderdeelen:

Socialisatie van particuliere banken.

Hervorming van de Nationale Bank, Het onttrekken aan de circulatie van goud, bankpapier en deposito’s.

Ik krijg zeer interessante bijzonderheden te hoor en, maar Herman Vos strijkt door zijn baard, kijkt mij door zijn brillegiazen ernstig aan en zegt: „Denk er om, vertrouwelijk”.

De referaten van Halassy zijn nog niet in de commissie-vergaderingen behandeld, er mag dus nog niets van naar buiten doordringen of gepubliceerd worden.

Met dat al zitten wij midden in de financieele problemen: Zal de Staat in den een of anderen vorm een beroep moeten doen op de geldmarkt ter onteigening van het particuliere bankbedrijf of zijn er andere wegen mogelijk om de banken in te schakelen in een gesocialiseerd credietwezen? Welke hervorming zal de Nationale Bank moeten ondergaan? Zal zij de „open-markt-politiek” moeten aanvaarden d.w.z. zelfstandig op de effectenmarkt kunnen opereeren of zal haar taak tot credietverleening en zorg voor het ruilmiddel hoofdzakelijk beperkt moeten blijven?

Genoeg om te doen zien welk een ernstige en veelomvattende taak deze commissie zal hebben te vervullen. Men heeft in België een aanknoopingspunt, dat wij in Holland missen, wijl er reeds een semioverheidsbedrijf op het terrein van het credietwezen bestaat: de Nationale Maatschappij van Krediet voor de Nijverheid. Maar niettemin blijft er nog reusachtig veel werk te verrichten en zonder eenigen twijfel zal de arbeid dezer commissie van het allergrootste belang zijn om uitvoering van het Plan mogelijk en aannemelijk te maken.

Verder zijn commissies aan het werk, die de socialisatie van den

Mijnbouw,

Electriciteitsbedrijven en

Metaalindustrie

onderzoeken. In elk dier commissies is een ruime plaats toegewezen aan de vertegenwoordigers der betreffende vakorganisaties, die met groote voortvarendheid aan het werk deelnemen.

Van hoe groote beteekenis het werk dier commissies is, blijkt telkens uit de levendige gesprekken, die wij bij verschillende onderdeelen voeren. .

Er is een commissie ingesteld voor Arbeidersbudgets, die zal trachten een overzicht te krijgen van een normaal loon, dat als minumum voor een arbeidersgezin moet worden aanvaard. Maar tevens zal het gebruik aan consumptiegoederen in arbeidersgezinnen moeten worden vastgesteld, dat naar het oordeel van deskundigen niet onbelangrijk achterblijft bij het verbruik in arbeidersgezinnen in andere Europeesche landen. Met andere woorden: het levenspeil der Belgische arbeiders is te laag. Verheffing van het levenspeil is noodzakelijk, niet alieen tot behoud van de binnenlandsche markt voor consumptiegoederen.

Vergelijkingen tusschen het leven van den Hollandschen en den Belgischen arbeider dringen zich op en met ernst wijst Herman Vos op den achterstand in België ten aanzien van de huisvesting der arbeidende bevolking. De woningtoestanden zijn slecht en staan verre ten achter bij de Hollandsche verhoudingen. Het spreekt dus wel haast vanzelf, dat er een commissie gevormd is voor de Bouwnijverheid, die