Binnenland

Nationale ontwapening

De resolutie in zake ontwapening en oorlogsgevaar, door het Utrechtsche Congres der S.D.A.P. aangenomen, is een demper op den eisch van nationale ontwapening en wijst aan de internationale arbeidersbeweging een gedragslijn aan tegenover oorlogsgevaar, die naar onze vaste overtuiging in de praktijk toch niet ten einde toe gevolgd zal worden. Gebeurt dit wel en wil een staat in plaats van vreedzame beslissing den oorlog, wijkt hij niet voor de actie der internationale, gevolgd door de eigen arbeidersbeweging, wat dan? Moet de oorlog tegen dezen misdadigen staat dan aanvaard worden? Het staat niet met zoovele woorden in de resolutie, maar het is wel een onvermijdelijke consequentie ervan. Zij, die in deze resolutie een aanvaarding van den verdedigingsoorlog zien, hebben o.i. gelijk. Tevens eischt deze resolutie echter, dat de strijd voor nationale ontwapening met „vasthoudendheid” gevoerd zal worden en het P.B. heeft op het Congres in de resolutie nog een verklaring opgenomen, dat de nationale ontwapening gehandhaafd wordt. Hierdoor hinkt de resolutie; zij volgt geen rechten, logischen gang; zij wil twee dingen, die niet te vereenigen zijn.

Albarda heeft den eisch der nationale ontwapening in verband gebracht met de internationale verhoudingen en haar vrijwel afhankelijk daarvan gemaakt. Bij het aanvaarden van den eisch der nationale ontwapening en in de toelichting tot het wetsontwerp-veiligheidswacht hebben we ons echter volstrekt niet zoo sterk laten leiden door de beteekenis der internationale arbeidersbeweging. Albarda legt den nadruk op de politieke gronden en wij daarentegen hebben de nationale ontwapening van harte aanvaard als gewetenseisch. En niet in de eerste plaats in het politiek besef maar in het zedelijk gevoel heeft deze eisch zoo luiden weerklank gevonden in de geheele Partij.

Dat deze resolutie met groote meerderheid is aangenomen, is het werk van Hitler. De vrees voor een inval der Hitlerbenden, voor de inlijving van Nederland als een provincie bij Hitler-Duitschland, heeft invloed niet alleen bij Bonger en Vliegen maar ook bij velen, die toch van een verdedigingsoorlog niet willen weten. Is men dan vergeten ons argument, dat Nederland in een oorlog niet anders zal zijn dan een dienaar van een groep van mogendheden, die een oorlogspartij vormt, en waarbij de groote mogendheden de lakens zullen uitdeelen. Volgens de aangenomen resolutie zou zulke oorlog een strijd zijn voor het internationale recht; dan zouden Frankrijk en Engeland en een paar andere kleinere staten als de wrekers der gerechtigheid optreden en de oorlog zou op zijn best eindigen met een overwinning en een tweede... Versailles. Met wapenen dient men zedelijke beginselen en idealen even slecht als men met een koevoet en een breekijzer een marmeren beeld vormt.

Maar we dwalen zelf af op den weg van internationaal-politiek betoog en de groote kracht en bekoring van den eisch der nationale ontwapening is voor ons in zijn zedelijke waarde gelegen. En zeer waarschijnlijk blijft deze eisch ondanks de tweeslachtige resolutie voor de meerderheid der Partij een der schoonste en ook noodzakelijkste.

De Amerikaansche zendeling Dr. E.

Stanley Jon es, die hier onlangs in orthodoxe kringen met bijzonder grooten eerbied ontvangen en aangehoord is, heeft bij zijn vertrek een boodschap gericht tot de Christenen in Holland. Daarin noemt hij den oorlog onze voornaamste gemeenschappelijke zonde. Oorlog is niet ramp, oorlog is misdaad.

„Het individu behoorde het van te voren met zichzelf eens te zijn, dat het van den oorlog afziet en daaraan op geen enkele wijze zal deelnemen. Brengt deze houding hem in de gevangenis, dan rekene hij het zich tot een eer. Gevangenis om beginsel is beter dan moord om politiek.”

Onze regeering van Christelijke staatsmannen heeft vreemdelingen het spreken belet en zelfs over de grens gezet wegens revolutionaire propaganda. Hoe denken Colijn en Deckers over deze taal van Dr. Jones? Hij drukt hier kort en krachtig uit, wat wij en velen met ons als juist gevoelen: een gevoel, dat daarom elke mobilisatie, die tot oorlog kon leiden of den oorlog beoogde, eens deed afwijzen. Het standpunt van de dappere, ja heilige ongehoorzaamheid.

Wij zullen vooral den nadruk leggen op den eisch der resolutie, dat de eisch der nationale ontwapening gehandhaafd blijft juist dat deze verklaring er op het Congres aan werd toegevoegd, geeft haar bijzonder groote waarde en wij zullen dan ook dien eisch in onze propaganda voorop blijven stellen en met kracht verdedigen.

Ondanks onze bezwaren tegen deze resolutie zijn we allerminst ontevreden over het Congres. Dat het socialisme meer is dan zaak voor één klasse, dat de democratie met haar redelijkheid en rechtvaardigheid tegenover geweld en dictatuur onzen trouw en toewijding waardig is, en vooral, dat er een strijdplan vastgesteld zal worden in de richting- van het socialisme-nu, dat bij de verschilpunten de discussies zakelijk en grondig en kameraadschappelijk gevoerd werden, dat alles is ons reden tot blijdschap geweest en heeft in ons bij alle verschil het gevoel niet weggenomen, dat wij van de Partij zijn en in de Partij hooren.

De behandeling der dienstv/eigeraars

Dat dienstweigeraars als gewone misdadigers in den regel met 10 maanden gevangenisstraf moeten boeten voor hun weerzin en verzet tegen den militairen dienst, is ergerlijk. Het is mogelijk maar niet makkelijk, om wegens gewetensbezwaren vrijgesteld te worden van militairen dienst en daarvoor een langerdurenden burgerlijken dienst te vervullen. Zij, die deze vrijstelling niet vroegen of ontvingen en den militairen dienst weigerden moesten vroeger in de bijzondere strafgevangenis te Scheveningen en thans in de openluchtgevangenis te Veenhuizen hun straftijd uitzitten. Dat zijn niet allen voorstanders van geweldloosheid en weerloosheid. Niet bij allen heeft de ongehoorzaamheid een heilig karakter. De cipiers hebben wel eens moeilijkheden met hen gehad. Geruimen tijd geleden was er zoo een relletje tusschen dienstweigeraars en bewakers in Scheveningen, waarbij de eersten klaagden over mishandeling. Het Kamerlid v. d. Heide is regent van deze gevangenis en na onderzoek verklaarde hij, dat de schuld eer bij de dienstweigeraars dan bij het personeel lag. Groote woede bij de meest radicale antimilitairisten, die hem daarom overal het spreken onmogelijk zouden maken.

En nu lezen we in het Aprilnummer van „De Wapens Neder” een ingezonden stuk naar aanleiding van klachten over de be-

handeling van dienstweigeraars in Veenhuizen. De inzender meent, dat die klachten overdreven zijn. De straffen zijn naar zijn meening meer aan eigen schuld te wijten. Als de zaak van beide kanten maar wat menschelijker werd beschouwd, zouden botsingen niet zooveel voorkomen; er zijn echter zoowel bewakers als jongens, die door hun starre houding botsingen uitlokken.

De redactie voegt er een noot aan toe. „Voor de jongens die hun straf nu eenmaal aanvaarden en over wat aanpassingsvermogen beschikken, is het wel uit te houden, al is het geen lolletje; voor anderen wordt het verblijf in Veenhuizen een botsing, waarbij de jongens het onderspit delven.”

Deze opmerking der redactie geeft een zielkundige verklaring van dergelijke botsingen, die zeker juist is; wanneer dit onpartijdige oordeel van deze zijde uitgesproken was bij de Scheveningsche geschiedenis zou men het kwajongensrelletje tegen v. d. Heide niet begonnen zijn: gebruik van on waardige strijdmethode en dat nog wel door antimilitaristen.

Voorstel Ter Laan-IJzerman

Voor dringende en belangrijke zaken of bij verzuim en uitstel der regeering hebben Kamerleden het recht, zelf wetsvoorstellen in te dienen. Dat is o.a. gebeurd met het Algemeen Kiesrecht voor Mannen en ook met de Veiligheidswacht. Het laatste initiatief-voorstel van onze fractie was van Mr. v. d. Bergh tegen het woekerkwaad. Thans is in behandeling een voorstel ter Laan-IJzerman, om het aantal loten der Staatsloterij te vergrooten, waardoor de schatkist een hoogere winst uit deze instelling van ƒ650.000 zal krijgen. Het voorstel wordt verdedigd op grond, dat ons volk wil loten en daardoor buitenen binnenlandsche loterij bedrijven een geweldigen omvang hebben gekregen. Het ontwerp leidt dus tot een „geheel vrijwillig opgebrachte belasting, terwijl er in de tegenwoordige omstandigheden reusachtige bedragen naar buitenlandsche loterijondernemingen vloeien.” Het is een voorstel van socialisten; een socialistisch voorstel is anders! De redeneering, waarvan het voorstel uitgaat, is deze: De menschen gokken toch; laat de schatkist er dan wat meer van profiteeren. Wij zijn van meening, dat het dobbelen bij het kapitalisme en niet bij het socialisme behoort. Wij zullen voor een loterij niet het dikke woord zonde gebruiken en hebben ook niets geen bezwaar tegen een loterij om een goede zaak te dienen, waarbij men wat eerder een paar kwartjes of guldens geeft op hoop van zegen. De staatsloterij is echter zuiver dobbelen om geld, hazardspel, waarbij het alleen gaat om de portemonnaie. De Staat, die Straperlo verbiedt, geeft zelf een slecht voorbeeld. Moeten wij nu in plaats van de Staatsloterij af te schaffen, deze instelling uitbreiden? De verdediging, dat de menschen toch dobbelen willen, is wel heel zwak. Dat anders büitenlandsche ondernemingen ervan profiteeren, is een uiting van autarkie, niet als een onvermijdelijk verweermiddel, want andere landen weren onze Staatsloterij niet. De zaak is niet van groot gewicht, maar bij een nieuwe gemeenschap en een nieuwe cultuur kunnen we ons toch een loterij en nog wel een officieele niet denken; daarin zullen andere spelen en ook betere winstmogelijkheden zijn dan van den loterij trommel. En daarom hebben onze mannen in de Kamer beter werk te doen dan voor te stellen, om de Staatsloterij uit te breiden. J. A. BRUINS.