Voorjaar

Hoor, hoor vandaag de blijde vogels fluiten, De westewind maakt heel de lucht zoo zoel; Weer wordt het voorjaar, ’k loop verlangend buiten.

Dan hier, dan daar, geen weg heeft meer een doel.

Soms slaat de regen even aan de ruiten. Wanneer ik, weder thuis, in kalm en koel

Beraad hoe dit jaar in mijn hart te sluiten, Een vlaag van vreugd mij overstrijken voel.

De vogels fluiten, nu de wolken drijven Ver uit het westen over zee en land

Tot aan mijn hart, dat weer zich zelf vertrouwt.

Mijn handen kunnen nu niet ledig blijven: Het lichte leven lokt aan allen kant. Lacht weg wat in den winter is vergrauwd.

JAN J. ZELDENTHUIS.

n de smeltkroes

„In onze wereld- en levenaanvaardende wereldbeschouwing is het Christendom in gestadig gevaar zich te veruiterliken. Het Evangelie van Jezus, dat tot ons spreekt vanuit de verwachting, van het einde der wereld, leidt ons van de brede weg van zakelik streven naar het Koninkrijk Gods weer op het pad der verinnerliking. Het spoort ons aan, om geestelik los te worden van de wereld en daarin de ware kracht te zoeken tot het werken in de geest van het Koninkrijk Gods.”

In een..ja, in een preek, werd mijn aandacht gevestigd op tweeërlei christelike levenshouding, door Albert Schweitzer aangewezen in zijn studiën over het leven van Jezus: de houding van hem die leeft in de Messiaanse verwachting van het Koninkrijk Gods, en die van hem die leeft in de arbeid voor dat Rijk. Toen werd ik even het slachtoffer van het immer dreigende gevaar der afleiding, en ik zag in mijn geest tweeërlei socialisme: het eschatologiese dat in zijn volmaaktheid eens komen zal, vervulling van een schone droom en innerlik verlangen; en het empiries socialisme, dat van de dagelikse werkelikheid, hetwelk de strijder vergezelt van de morgen tot de avond met de lange, drukke dag. Scherp stond het verschil me niet voor ogen, en ik wenkte het af toen het zich aan mij opdringen wilde ter nadere beschouwing: ik moest naar de predikster luisteren!

Maar later, thuis, heb ik Vit mijn leven en denken opgeslagen en daar vond ik (bl. 54) de passage, waarop de spreekster kon hebben gedoeld. Ik schreef haar over als motto boven dit artiekel, nadat ik had getracht haar inhoud beter te doordenken. En ik geloof, dat mijn vergelijking gerechtvaardigd was. Zeker, in het prakties socialisme, dat nu in ons land al veertig jaar ja heeft gezegd tegen het leven, dat de kapitalistiese wereld in zekere zin, en wel als werkterrein en werkobjekt, heeft aanvaard, daar verkeerde dat socialisme „in gestadig gevaar zich te veruiterliken”. Ons vertoef „op de brede weg van zakelik streven” naar ons einddoel, ons refor-

misme, hoe prijzenswaardig van aanpak voor de werkers, en hoe nuttig van effekt voor de lijders, dreigde ons met verwereldliking, met gelijkvormigheid aan de kapitalistiese maatschappij. Gelukkig dat ons Evangelie, hetwelk „tot ons spreekt vanuit de verwachting van het einde dier wereld”, gelukkig dat de geestelike krachten, uitstralend van ons socialisties ideaal, ons nu en dan afleidden van die brede weg; gelukkig, dat we onder deze invloed ons nog los konden rukken van de bestaande wereld om ons te reinigen en te sterken in het rijk der socialistiese gedachte.

Het werd ons gemakkelik gemaakt door de maatschappelike krisis die we beleven, en die het leed en de schade van het heersend produksiesysteem zo schreeuwend verkondigde. De schade aan de voortbrenging zelve en die er van moesten genieten, het leed aan de mensen die er niet aan mochten medewerken. Daardoor is de socialistiese beweging tot inkeer gekomen; de les van deze tijd klinkt weer anders dan die van vorige jaren; een andere taak moet worden aanvaard, en nieuwe krachten moeten worden gewonnen. In deze nieuwe periode zal het moeten gaan om de geleidelike verwezenliking van het socialisme. In onze bezinning hebben we de wil te stalen tot de arbeid voor ons einddoel, „de ware kracht te zoeken tot het werken in de geest van het Koninkrijk Gods”.

* « De lezer begrijpt, dat ik zinspeelde op de pogingen, om hier en elders te komen tot het „nieuwe” socialisme. Ook Tijd en Taak heeft er van gewaagd, en naast de politiek-ekonomiese zijde van het plan-De Man ook de geestelike sfeer geschetst, waarin het nieuwe socialisme zijn plaats kan vinden; ik denk hier aan de artikelen van Van de Kieft en De Jongh. Maar natuurlijk is hiermee deze belangrijke kwestie niet afgedaan; voor ons begint ze pas te leven, en nu het kongres der S.D.A.P. voor ons land de urgentie heeft aanvaard van de nieuwe werkwijze, meen ik opnieuw de aandacht te mogen vragen voor de geestelike gevolgen dezer nieuwe taktiek, eerst voor

het socialisme in ’t algemeen, dan voor onze religieuze stroming daar in.

De konstruktieve zin in de socialistiese beweging zal door de nieuwe plannen worden geprikkeld; de gedachte aan het einddoel zal niet meer afleidend, doch stimulerend werken op de socialistiese aksie. En die aksie zal niet alleen als gevolg een toename van konstruktief vermogen meebrengen en een daarmee psychologies noodzakelik versterkt wordende konstruktieve gezindheid, maar die aksie zal reeds van te voren, als voor-waarde, een gesteldheid van verlangen naar samenwerking met allerlei delen van het „antikapitalisties front” scheppen, die in tegenstelling zal zijn met veel tot dusver gekweekt isolementsgevoel dat aan opbouwende werkzaamheid vaak in de weg stond. Het verschil tussen de verhouding onzer beweging tot min of meer verwante groepen, die nu zal moeten worden aangenomen en de verhouding die tot dusverre regel was, dat verschil zal als volgt kunnen worden uitgedrukt; vroeger luidde het takties voorschrift: „we doen met de anderen niet mee, tenzij...”, nu zal het krijgsplan ons gaan voorschrijven: „we doen wel mee, behalve a 15...” A priori is dus de positieve gezindheid gesteld in de plaats der negatieve; voor uitzonderingen blijft, evenals vroeger, plaats.

Zal inderdaad het nieuwe plan rusten op, en ook weer bevorderen, de positieve gezindheid, welke kracht zal dan de motoriese funktie moeten overnemen, vroeger vervuld door de scherpe klassenstrijd? In het isolementsgevoel ligt kracht, zeker, een koppige kracht; kan het nieuwe socialisme deze missen? We zagen dat het haar zal moeten ontberen, want het verbreken der afzondering is voorwaarde voor de nieuwe strijdwijze. Ze zal dus dienen te worden vervangen door een andere. Welnu, wat kan die nieuwe kracht anders zijn dan de uitstraling van het nabij gebrachte socialistiese einddoel, der „verwachting van het einde der (kapitalistiese) wereld”. Is niet het redmiddel tegen mogelike verslapping „geestelik los te worden van deze wereld en daarin de ware kracht te zoeken tot het werken in de geest van het nieuwe rijk”?

Hier heb ik uit Schweitzer’s zinsneden de godsdienstige woorden weggelaten, omdat ik als het ware het algemene socialisme toesprak, dat van deze woorden niet weten wil, al zijn ook dit socialisme de daardoor uitgedrukte waarden lief.

Maar als ik nu de kring enger denk, en tot religieuze geestverwanten spreek, dan mag ik Schweitzer’s woorden weer toelaten, en oproepen tot de godsdienstige taak in de nieuwe strijd. Waar de moderne arbeidersbeweging in haar geheei de politieke, de vak- en de coöperatieve beweging gereed staat, haar socialisme in de smeltkroes te werpen met het socialisme van de nieuwe groepen in stad en land, daar zullen afzonderlike belangen op de achtergrond moeten worden geschoven, daar zal de waarde van het mens-zijn boven die van het arbeider-zijn moeten worden gésteld, daar zal een strijdkracht moeten werken die het onmiddellike, materiële succes niet tot brandstof behoeft, daar zal het geloof moeten worden aangekweekt in een wereldleiding die de mensheid voert op steeds hoger trap, ook van ekonomies samènleven,... kortom, daar zullen „waarden” moeten worden verzorgd die het best tot haar recht komen in de sfeer der religie. Daar wacht dus het religieus socialisme een grootse taak.

K. GEERTSMA.