Tijd EN Taak

Aan God behoort de aarde en haar volheid. Psalm 24:1

ZATERDAG 26 MEI 1934 – No. 34 32ste JAARGANG VAN DE BLIJDE WERELD

RELIGIEUS-SOCIALISTISCH WEEKBLAD

ONDER REDACTIE VAN DR. W. BANNING ADRES DER REDACTIE: BENTVELDSWEG 5 – BENTVELD

VERSCHIJNT VIJFTIG MAAL PER JAAR ■ 32STE JAARGANG VAN DE BLIJDE WERELD

ABONNEMENT BIJ VOORUITBETALING PER JAAR F 3.40. PER HALFJAAR F 1.75, PER KWARTAAL F 0.90 PLUS 15 CTS INCASSO – LOSSE NUMMERS 8 CTS POSTGIRO 21876 – GEMEENTE GIRO V 4500 – ADMINISTRATIE GEBOUW N.V. DE ARBEIDERSPERS, HEKELVELD 15, AMSTERDAM-CENTRUM

SOLIDARITEIT ALS RELIGIEUZE EISCH

anneer men mij zou vragen, om in één zin uit te drukken, wat nu het noodigst is voor de socialistische beweging absoluut noodig, zoo zij niet wil ten ondergaan —, ik zou het zóó formuleeren: „religieuzemystieke geloofskracht als de drijvende faktor van een radikale praktijk.” Dit is feitelijk hetzelfde, als wat Gandhi zoekt voor de beweging in India, wat hij tracht te realiseeren, en waarin hij zich bewust is, nooit geheel te slagen. Vandaar zijn, ook nu weer, stopzetten der burgerlijke ongehoorzaamheid. Hoeveel verder zijn wij er dan vandaan!

Wanneer we onder een radikale praktijk niet enkel strijd verstaan, maar ook het zoeken naar nieuwe vormen van kuituur en gemeenschap, dan is het duidelijk althans voor mij dat het religieuze socialisme essentieel naar ditzelfde streeft. Een beweging, een groep, kan evenals een mensch, een Profeet of Leider, gevoed worden vanuit de Oneindige Bronnen der Goddelijke Liefde. lets van die Liefde manifesteert zich in haar.

De grootste levende mystikus in India, Gri Arrobindo Ghose, omschrijft het doel van de goddelijke neerdaling in een mensch als volgt:

„Het is in het algemeen om de evolutie, den groei omhoog van de menschheid te demonstreeren, dat de neerdaling plaats vindt. Het is om de mogelijkheid der goddelijke manifesatie in het mensch wezen aan te toonen, zoodat menschen het mogen zien en moed mogen vatten om daartoe te groeien. Het is, een geestelijke vorm van goddelijke menschelijkheid te geven, waarin de zoekende ziel van menschelijke wezens zich kan werpen. Het is, een religie te geven, een levend geloof, een wijze van innerlijk en uiterlijk leven, een weg, een regel en een wet van vormgeving van het zelf, waardoor zij kunnen groeien naar de godheid. Het is, daar deze groei, deze opstijging, geen geïsoleerd en persoonlijk verschijnsel is, maar zooals alles in de goddelijke wereld-werkzaamheid een gemeenschappelijke zaak, een wet en een werk voor het menschelijk geslacht, bij den gang der menschheid behulpzaam te zijn, dien gang saam te houden in zijn groote krisissen, de krachten van neergang, wanneer zij te zeer opdringen, te breken. Tegen hun stoot de groote kracht van de naar-god-strevende wet in de natuur van den mensch te handhaven of te herstellen. Zelfs het Koninkrijk Gods, hoe ver weg ook, voor te bereiden, dat is de over-

winning van de zoekers naar licht en volmaaktheid, en de ondergang van de machten, die voor den voortduur van het kwaad en de duisternis strijden.”*)

Het citaat is wat lang, maar er staat geen woord te veel in. Het omvat den geheelen verborgen grond der religie, die onze werkzaamheid in de wereld moet dragen, wil deze vruchtbaar zijn. En in zijn laatste zinsnede karakteriseert het, meen ik, treffend, onzen eigen tijd, als een tijd waarin de machten van het kwaad allergevaarlijkst opdringen; het geeft aan wat zij, die pogen strijders voor het godsrijk te wezen, daartegen moeten doen: de goddelijke levenswet helpen handhaven.

Die levenswet is vrijwillige offervaardigheid. Wederkeerig geven en ontvangen formuleert dezelfde wijze, het is de wet zonder welke het leven geen oogenblik kan voortbestaan, en dit feit is de stempel van den goddelijken scheppingskrachtigen wil op de wereld, het bewijs dat de Heer van alle wezens hen allen geschapen heeft, met het offer tot hun eeuwige metgezel. De universeele wet van het offer is het bewijs, dat de wereld van God is en Gode behoort, dat het leven zijn tempel-vanaanbidding is, en niet een domein voor het ik, om zelfvoldoennig te zoeken.

Wanneer wij deze twee grondgedachten verbinden die wij, natuurlijk, ook vinden in het Evangelie maar die Arrobindo Ghose dunkt mij, uitmuntend heeft getracht aan te passen aan de behoeften van dezen tijd dan kunnen zij, geloof ik, een soort innerlijke leiddraad vormen voor de aktiviteit dergenen onder ons, die voor waarheidsstreven en vroomheidspogen in dezen geest openstaan. Ik wil probeeren, dat hier kort uit te werken.

Het versichrikkelijke van dezen tijd is niet het onpeilbare, onbegrijpelijke lijden, dat hij over de menschheid brengt, al werpt de gedachte daaraan nu een zwarte schaduw over al het glanzende in leven en natuur. Want lijden is edel „geen ding behalve God is zoo edel als lijden,” wist meester Eckhart. Neen, het verschrikkelijke is het opdringen van de „machten der duisternis”, in alles en allen, van .de verontreiniging óók van menschen, groepen, bewegingen, die vóór het goede en tegen het kwade strijden, tegen het af glijden van groote arbeidersgroepen in een nieuw pauperisme, tegen het vermoorden plotseling of stukje voor stukje, van de ingeburgerde rechten en vrijheden, die de

‘) Essays on the Gita, blz. 231.

arbeidersklasse in haar strijd noodig heeft als brood; tegen de ondergraving der maatschappelijke demokratie, tegen het fascisme, de kapitalistische uitbuiting, het imperialistisch oorlogsdrijven, vóór maatschappelijke zelfbepaling, vrijheid, vrede, socialistische produktie- en levensvormen het verschrikkelijke is, dat in de strijdenden voor Gods wereld, de booze krachten van haat, wraakzucht, wil tot geweld zich zóó dicht verstrengeld hebben met die van liefde, geestdrift, offervaardigheid, dat men, schijnt het, de eersten niet zou kunnen uitrukken zonder ook de tweeden in gevaar te brengen en te wonden.

Het lijkt wel, als behooren beide groepen van krachten te zamen. In de geschiedenis komen zij óók in revolutionnaire bewegingen, die zich in den vorm .van het godsdienstig denken voltrekken, zooals b.v. die van Cromwell, bijna altijd te zamen tot één willen verstrengeld, voor. Het schijnt wel als zijn wij menschen zóó geschapen, dat enkel een gloeiende haat een groote liefde kan doen uitstroomen. Ook solidariteit, offervaardigheid, geest van saamhoorigheid, worden in zulke bewegingen uit twee stroomen: een loutere en een onloutere, gevoed. Moeten wij ons daar dan niet bij neer leggen? Het aanvaarden als de wet van onze tweeslachtige naturen?

Neen, wij moeten het niet. Meer: wij mogen het niet. Ten eerste omdat wij zien, hoe in de geheele historie, de hoogste bewegingen (of: het hoogste in alle sociaal-godsdienstig-kultureele bewegingen) leeft van uit den louteren stroom, van uit de witte niet de donkere vlam. En ten tweede: omdat wij weten, zoo zeker als dat wij ademen, dat hierin de openbaring ligt, die aan deze tijden gegeven is, hierin de taak voor alle geloovers aan den opwaartschen gang der menschheid: in de worsteling tegen dé,t geloof en dié praktijk van haat, geweld, vergelding juist het goede.

En daarom staan wij In een dubbele taak: ons te keeren tegen den grooten stroom van reaktionair geweld die nu door de wereld gaat, tegen het blinde woeden van elementaire driften, èn hen bij te staan met è.l onze kracht, met èil onze liefde, die nu juist door hun isolement, door hun zwakheid, en door een verkeerde opvoeding natuurlijk, niet onderscheiden tusschen het wezen van opstandige liefde en haat. H. R. H.