LENTEA VOND

De avond is zoo simpelblauw er zweemt iets van een stil berouw

over het wijde water

daar, bij die populierengroep.

Klinkt van heel ver een schuwe roep, wat weifelend gesnater

dan rolt een lichte trein voorbij een snelle zakdoek wuift naar mij over het wijde water.

ik voel in mij een vreemde pijn; zou er dan toch nog iemand zijn, die mij

och, later, later.

Anton Polet

„De Werkplaats" van Kees

Boeke te Bilthoven

O ntwikkeling van de individualiteit, van eigen aanleg en vermogens is in het opvoedingsmilieu alleen mogelijk, wanneer er, zoo eindigde ik het vorige artikel, ■— veel, heel veel leermiddelen beschikbaar zijn. We weten, dat er scherpe kinderwaarnemers zijn geweest, die begrepen hebben, wat de krachtige drang naar zelfontplooiing van noode heeft, die leermiddelen hebben gevonden en geschonken aan de bezige, zelfwerkzame jeugd (denken we alleen al' aan die kostelijke „gaven”), welke naar alle richtingen gelegenheid tot verderen groei en verrijking geven. Vanzelve dringen zich hierbij de namen van Fröbel en Montessori aan ons op. De door deze beiden gegeven richtlijnen doortrekkend, heeft Kees Boeke voor de zelfwerkzaamheid en de zelfcontrole in den loop der jaren, dat de „Werkplaats” bestaat, een reeks leermiddelen bedacht, die om hun originaliteit, eenvoud en algemeene bruikbaarheid bij de individueele opvoeding de aandacht hebben getrokken. Beter dan een beschrijving te lezen, die trouwens hier te veel ruimte zou opeischen, is een demonstratie te volgen, die Kees Boeke bij sommige gelegenheden geeft (inlichtingen: mej. De Monchy, Frans Halslaan 12, Bilthoven). Na lang aarzelen heeft Kees Boeke er in toegestemd, dat verschillende leermiddelen in den handel worden gebracht. Na goedkeuring door een „Commissie van advies”, worden ze aangemaakt door de Werkplaatsgemeenschap Bilthoven (W.G.8.). Men vrage een lijst aan: Vijverlaan 26, Groenekan.

Hoe b'ëlangrijk deze leermiddelen ook zijn, ook omdat ze zoo duidelijk demonstreeren het karakter der Werplaatsmethodiek, toch moet ik er van afstappen, om een ander niet minder belangrijk beginsel te bespreken. Op scholen, waar de leerlingen de vrijheid bezitten, om zelve de volgorde vast te stellen, waarin ze de verschillende leermiddelen en leerstofgebieden doornemen, bestaat het gevaar, dat een bepaald gebied een minder goede beurt krijgt, misschien wel geheel wordt over geslagen. Kees Boeke heeft met zijn helpers in de vorige zomervacantie een werkplan ontworpen, dat een systematisch overzicht geeft van de proeven, die de kinderen afleggen, zoodra een bepaalde

hoeveelheid stof is verwerkt of een bepaalde groep van bezigheden of werkzaamheden is verricht. Het omvat wel 400 proeven van meer dan 40 vakken. Deze vakken zijn in groepen vereenigd en iedere groep wordt aangeduid met een spectrumkleur. Groep I is paars en omvat de expressievakken, de doe-vakken. Daar vindt men onder de vakken, waar het kleine kind mee begint, de vaardigheidsvakken, de lichamelijke oefening. Groep 11, de blauwe, omvat de talen; groep 111 is groen als de groene aarde, ze herbergt de aarde met de levende wezens, de planten dierkunde; groep IV wordt gevormd door de wiskunde-vakken en is geel; tot groep V, de oranjegroep, behooren de natuurwetenschappen; dan volgen de roode groep VI, mensch en maatschappij en de witte groep wereld en geest, welke laatste, als de witte kleur symbolisch aangeeft, de synthese der verschillende wetenschappen. ledere groep is in 10 onderdeelen gesplitst, elk onderdeel kan op haar beurt weer opnieuw worden verdeeld. Groep I bevat de nummers van 10 tot 19, groep II van 20 tot 29 enz. Wanneer de leerling nu bijv. een proef wil afleggen over de getallen van 1 tot 10, dan wordt in zijn werkboekje aangeteekend, dat proef 41a is gedaan, want 41 is: rekenen en dit vak wordt weer in verschillende eenheden onderscheiden. Tot nu toe is het gewoonte om aan het eind van een periode van 4 weken een proevenweek te nemen.

Wanneer een kind een proef wil afleggen, moet het daarvoor een afgebakende hoeveelheid stof verwerken, die te lezen staat op een kaart, die het kind zelf zoekt in het kaartsysteem. Daartoe behoort een werkstuk, hetzij naar eigen keuze, hetzij geheel aangegeven, een werkstuk, dat tevens weer een leermiddel kan zijn voor jongere kinderen; de opgave kan b.v. zijn een leesboekje samen te stellen met eigen illustraties, dat weer de voorraad boekjes der kleintjes aanvult. Tot de proef behoort mede éen hoeveelheid schriftelijk werk. De proeven sluiten bij elkaar aan, zoodat een bepaald gebied geheel en al door de proeven wordt bestreken. Het voordeel dezer proeven is, dat langzamerhand de spanning voor dergelijk onderzoek verdwijnt, wat nog meer het geval zal zijn, wanneer de proeven niet maandelijks, maar ten allen tijde kunnen worden gedaan, tusschen het gewone werk door. Een ander voordeel is, dat het kind onder geregelde controle staat, want niet alleen moet bij elk onderdeel de datum worden opgegeven, maar ook ontmoet het kind onder de kaarten, die te zamen het werk der proef bevatten, een kaart, kenbaar aan een ster van goudpapier, waarop staat aangegeven, dat het zich naar den helper moet begeven om de noodige uitleg te ontvangen. Vroeger gebeurde het, dat een kind niet alle leermiddelen zag; een kaart met een geel rondje geeft de opdracht, bepaalde leermiddelen te gebruiken. Wanneer de verschillende proeven, die alle te zamen de leerstof van één kleurgroep behandelen, zijn af gelegd, en met succes, wat in het werkboekje staat opgeteekend, wordt een diploma uitgereikt. Gehoopt wordt, dat deze diploma’s ook langzamerhand in de oogen van buitenstaanders beteekenis zullen krijgen en ze van waarde zullen zijn, wanneer eenmaal, in de samenleving, dus bij het zoeken van een werkkring of het toegang vragen tot een andere onderwijsinrichting, aangetoond moet worden wat er gepresteerd wordt. Want het zijn geen diploma’s, verkregen na eenige uren examen doen, maar degelijke bewijsstukken, na grondig tentamenonderzoek verkregen.

Op de conferentie waren verscheidene Montessori-leidsters en het was vooral van die zijde, dat de bezwaren kwamen tegen dit werkplan, dat een gevaar zou kunnen blijken voor de tot heden gehuldigde beginselen der vrijheid, der spontaneïteit. Kees Boeke stelde gerust: er blijft een groote marge voor vrij, spontaan werk; hij gaf voorbeelden. Zoo had bijv. een der ouderen een groote verzameling aangelegd over Van Gogh, reproducties, artikelen, enz., heeft veel over hem gelezen en ten slotte een voordracht gehouden over hem en zijn werk. Het spontane werk telt mee voor de proef; ten slotte is geen der kinderen verplicht om voor diploma’s te werken, maar het is een feit, dat ze het graag doen en eenstemmig hebben verklaard, niet terug te willen naar den vroegeren toestand.

Naar mijn meening heeft de „Werkplaats” door dit systeem weer een groote schrede voorwaarts gedaan. Door dit proevenplan wordt slordig en oneconomisch werken vermeden, de kinderen zwemmen niet meer in een onoverzienbare tijdruimte, maar zien doelstellingen, waarnaar ieder kind hunkert, binnen het bereik gebracht op tastbaarder wijze, dan eerst geschiedde. Ze krijgen de voldoening weer een étappe te hebben afgelegd, wanneer ze, na het met succes afleggen van hun proef, vol vreugde een volgend werk kiezen. En de aandachtige bezoekers der tentoonstelling, op den laatsten dag bezichtigd, hebben er zich van kunnen overtuigen, dat er voor vrije keuze, voor een uitleven der spontaneïteit, zeer veel tijd overbleef. En er is tenslotte, zooals Kees Boeke ook zeide, veel werk, waarvoor meestentijds de spontane aandrift zich laat wachten; welk kind grijpt spontaan naar „rabaf’-sommen?

Zijn leider, helper en kinderen door dit werksysteem bevredigd, ook door de ouders is het met vreugde ontvangen. Het brengt ordening, rust, nog grooter vertrouwen en bovenal, het leert efficiënt werken.

In een laatste artikel wil ik nog een en ander meedeelen over de mogelijkheden tot uitbreiding der „Werkplaats”. Het verderliggend doel van alles is te komen tot een kindergemeenschap, die bevruchtend zal inwerken op de samenleving der volwassenen. JOHAN TOOT.

Boekbespreking m iiiiiiiiiiiiiiiniiil m

Dr. J. P. Cannegieter. De mensch en zijn God. Beschouwingen over den gang en voortgang van het „uurwerk der religie”. Uitg. Van Gorcum en Comp. N.V. Assen. 144 blz. Prijs in linnen band ƒ 2.90.

Het is niet een prettige taak, dit boek te moeten beoordeelen. In een dergelijk boek toch geeft een mensch het beste van zichzelf. Graag wil men het dan dankbaar kunnen aanvaarden. Ik kan dat in dit geval niet. In zekeren zin ben ik er blij om, dat mejuffrouw Knappert er blijkens haar recensie in „Kerk en Wereld” van 4 Mei hoogelijk mee ingenomen was. Voor mij was het lezen er van een theologische kwelling. Niet om wat er in staat, maar om de wijze waarop het geschreven is. Geen begrip wordt duidelijk omschreven (wat is b.v. ontroering, wat associatie), geen probleem duidelijk gesteld (b.v. de verhouding van godsdienst en zedelijkheid), in plaats van op problemen in te gaan bestrijdt de schrijver caricaturen (b.v. in plaats van die met de transcendentie Gods samenhangen een versteende orthodoxie), van verschillende vraagstukken maakt hij zich gemakkeiijk af (b.v. het religieuze normprobleem, bezwaren tegen de religie.) Het is mij niet duidelijk, wat het beeld van het uurwerk verduidelijkt, dikwijls leidt het tot gewrongenheden (b.v. bij de behandeling van het gebed). Het slot zal sommigen pakken, anderen niets zeggen, anderen profanatie lijken. Ik kan niet anders zeggen, dan dat het boek theologisch niet verantwoord is. H. d. V.