Solidariteit als religieuze eisch

II

Wij weten allen, dat geen enkele beweging of organisatie ooit voldoet aan Ideale elschen. Ook de socialistische Idee, als strijd- en kultuur-ldee, wordt door de verschillende deelen van de algemeene soclallstlsch-kommunlstlsche beweging zeer eenzijdig en gebrekkig belichaamd. Ik wil dat hier enkel konstateeren, zonder er nader op In te gaan.

Van nature zou het religieuze socialisme zich dunkt mij, het meest verwant moeten voelen aan de fraktles of deelen der beweging, die het sterkst en sterkst bewust den strijd voor de verwezenlijking van socialistische waarden, van menschelljke waardigheid, vrijheid en gemeenschap, voeren. Dus ook, In tijdperken dat het socialisme teruggeslagen wordt tegen de aantasting van die waarden: heden dus, vooral 1. tegen de verpauperlseerlng van het proletariaat, waardoor In groote groepen elke menschelljke waardigheid vermoord wordt, 2. tegen de aantasting van regeerlngswege van de „burgerlijke” rechten, waardoor de vrijheid aan de massa ontfutseld wordt en ook alweer, zijn waardigheid den mensch geroofd (angstige, getrapte menschjes, die hun gezindheid verbergen als een zonde, bezitten geen waardigheid); 3. tegen het opdringen van het fascisme, met zijn gevaarlijke, brute en verlengende suggestie; en 4. tegen elk drijven naar den oorlog, die de absolute ontkenning van elke gemeenschap der menschen, elke menschelljke samenhoorlgheld Is.

Het lijkt mij, dat van nature het religieuze socialisme zich verwant moet voelen aan, en daadwerkelijke sympathie moet koesteren voor elke groep die voor deze doeleinden allereerst strijdt. Ik zie hierin die strijd voor het terugdringen van de booze machten, de geesten der duisternis en van het geweld, die In onzen tijd zoo schrikbarend opdringen en over alle hulpmiddelen van den staat beschikken. Dat Is nu de strijd In de vuurlinie, de gevaarlijke strijd, waarin offers van goed en bloed zonder tal gebracht moeten worden.

Hier en daar zien wij ook werkelijk het rellgleus-soclallsme zulke bewegingen met al zijn kracht steunen, soms bijna tot vereenzelviging toe, zooals b.v. In Zwitserland het radlkale antl-mllltarlsme, zich uitend In dienstweigering en arbeldswelgerlng, bijna geheel door het religieuze socialisme gedragen wordt. Dat daardoor zelf In de vuurlinie komt te staan.

Dit nu lijkt mij normaal en daardoor tot op zekere hoogte, bevredigend.

In ons land zijn de verhoudingen heel anders en naar Ik meen, zeer abnormaal. Natuurlijk zijn ze historisch zoo gegroeid, het Is mij echter niet om de verklaring te doen, maar om het uitspreken van wat m.l. onbevredigend Is en anders moet worden.

Nu stel Ik voorop, dat het religieuze socialisme zich alleen geestelijk verwant kan voelen aan groepen, waarin te goeder trouw voor het behoud en de vermeerdering van de hierboven gekenschetste waarden gestreden wordt.

Het Is zeker niet behoorlijk om een of andere bepaalde groep uit te sluiten. Daarin zit het uitspreken van een oordeel, een farlzeeïsche trek. Ik wil het daarom ook nalaten en Ik mij zal beperken met te zeggen, dat de goede trouw zeker In bijna alle groepen en stroomlngen leeft, die nu den strijd In de vuurlinie voeren.

Het ongeluk is echter, dat de meesten dien strijd niet bewust in onzen zin voeren, maar enkel op klassenstrijdmotievenmotieven, vaak in blinde opstandigheid, en voor een deel, bezield door motieven, die zich van die van den tegenstander niet genoeg onderscheiden. Maar laat ons vooral de nadruk leggen op dat „voor een deel”.

Want in het politieke radikalisme en het radikale antimilitarisme leeft dan toch de idee der sociale gelijkheid en der menscheiijke verbondenheid. En in de strijders der kleine groepen die hier het verzet aanbonden tegen de gevaarlijkste „machten der duisternis”, komen nu offervaardigheid en moed tot opstanding, zooals zij tot opstanding komen in de, door te zwijgen of hoe dan ook, protesteerende socialisten-kommunisten in de Duitsche koncentratiekampen en de Oostenrij ksche gevangenissen.

Wanneer het waar is, dat ideeën van menschelijke waardigheid, vrijheid en gemeenschap religieuze waarden zijn, dan is het ook waar dat voor die waarden nu het meeste geleden, gestreden en geofferd wordt, door anti- of a-religieuze socialisten. Ik kan het niet anders zien, dan dat zij het zijn, die nu in den strijd tegen de machten der duisternis en voor het licht, in de vuurlinie staan. Wanneer betrekkelijk kleine groepen

links-radikalen probeeren, de leden van den N.S.B. tot besef te brengen, dat de Amsterdamsche bevolking van het fascisme niet gediend is, dan voeren zij dien strijd, en niet de tienduizenden, die rustig thuis blijven en naar de radio luisteren of gingen wandelen.

En nu weet ik heel goed, dat, doordat de motieven der strijders slechts ten deele zuiver waren ,ook hun strijdwijze dit slechts ten deele was. Ik kan mij zeer goed een demonstratie voorstellen, zelf-beheerscht en klaarbewust, waarin de massa’s enkel door hun zwijgen hun verachting van den fascistischen wil-tot-geweld uitdrukken. Natuurlijk zou zulk een demonstratie veel hooger gestaan en veel meer waarde gehad hebben. Maar zoo ver is men bij lange na nog niet en zal men ook niet komen, zoolang de thuisblijvers geen uittrekkers worden. Want enkel door de eenheid der beweging kan de rust en de kalmte in haar geboren worden, het bewustzijn de drager van een geestelijlc gezag te zijn, dat nu volkomen zoek is. Maar in elk geval was bij de betoogers dan toch behalve vitale drift en wrok, toch ook wel degelijk de moed aanwezig, om het politie-geweld te trotseeren. En dat is reeds iets.

Maar om rustig thuis te blijven heeft men in het geheel geen moed noodig. Ik

DOOR KLARE VENSTERS

Door klare vensters, die de regen heeft gewasschen. Zie ik het lente-land in zonneschijn.

Er blinken bloemen uit het vochtig, groene gras en der boomen bloesem is als sneeuw zoo rein. De zwarte merel, als een fladder-vlek.

De zwarte merel, met den gouden bek, Öpjubelt uit het witte bloesemperk. Omhoog en weg, in ’t ijle lentezwerk.

De aarde ademt uit de omgeploegde kluiten. De blauwe damp vervluchtigt in de zon.

De geur der gronden dringt tot hier zelfs door van buiten. Geen muur zoo dicht die hem verzwakken kon.

Het tintellicht in ied’re regendrop

En maakt een stralenkrans om elke knop. Het weidend paard, bij d’eerste zonnespranken. Schoot gouden-hel, de vreugde door de flanken.

Nu komt een knecht en brengt het naar den zwarten akker. Hij spant het voor den ploeg, die daar nog stond. En nu eerst wordt het lente-landschap waarlijk wakker. Nu menschenhand den ploeg leidt door den grond

En voor aan vore zorgzaam wordt gelegd. Door eenen stillen, grooten boerenknecht. En nu pas slaat het al en al aan ’t zingen. Nu lachend kinderen naar buiten springen.

AAR VAN DE WERFHORST