Het Amerikaanse experiment !_

Alle ekonomen zien met grote belangsteliing uit naar de gevolgen die het optreden van de regering-Roosevelt in de Verenigde Staten zal hebben voor het ekonomiese leven van de wereld. In het land waar de vrijheid op ekonomies gebied het meest gerespekteerd werd is deze nu in korte tijd op ontzaglike wijze aan banden geiegd. Behalve dat is de inhoud der maatregelen, die van bovenaf zijn opgelegd ook geenszins in overeenstemming met de orthodokse liberale leer, zoals op zichzelf wel het geval had kunnen zijn: men denke aan loonsverlagingen per noodverordening, enz. Niets daarvan in de Verenigde Staten: daar loonsverhoging bij de wet. Verder geen tot het uiterste handhaven van de gouden standaard, maar een zeer vrijmoedig omspringen met de standaard. Het is voor ieder duidelik, dat het Amerikaanse gebeuren van betekenis is. En wat de lezers van dit blad wel het meest zal interesseren: welke theorie, welk inzicht zit hier achter waarin wijkt dat inzicht af van het liberale en wat betekent dat voor een heroriëntering in maatschappelik opzicht?

Om deze vragen iets nader te belichten, is het wel nodig, altans iets preciezer te vermelden wat de maatregelen van Roosevelt hebben ingehouden. Zien we af van de meer incidentele en meer op details betrekking hebbende maatregelen, dan blijft er m.i. vooral het volgende over:

1. monetaire maatregelen, die ten eerste brachten een verlaging van het goudgewicht waarmee de dollar wordt gelijkgesteld en ten tweede een krachtige vermeerdering van de papiercirkulatie door het voteren van grote bedragen voor openbare werken, steun van de landbouw en andere steunverlening.

2. niet-monetaire maatregelen, waarvan belangrijk zijn de beperking van de landbouwproduktie, verkorting van de werktijd en verhoging van het uurloon, zodanig dat het weekloon nog iets gestegen is. Daarnaast is in struktureel opzicht van groot belang dat allerlei organisatoriese banden met de staatsinstellingen zijn geschapen, waarvan Roosevelt getuigt dat het niet de bedoeling is, ze na de krisis weer los te maken; maar in direkt ekonomies opzicht betekenen deze weer minder.

We willen ons nu gaan afvragen: wat is het inzicht dat hier achter staat? De beantwoording wordt bemoeilikt door de mogelikheid dat er niet één systematies inzicht achter staat. Door verschillende kritici is het beweerd en het zou voor Amerika niets nieuws zijn. Verder zal allicht een commentator die met de maatregelen instemt, omdat ze met zijn theoreties inzicht kloppen, geneigd zijn, zijn theorie ais het leidend principe er van aan te duiden. Dit voorbehoud voor ogen houdend wil ik mijn beantwoording van de gestelde vraag beginnen met het aanhalen van een der commentatoren die zeer enthousiast zijn, de bekende ekonoom Irving Fisher. Deze heeft in de laatste jaren met zijn wetenschapsfabriek inderdaad wordt door hem en zijn instituut de wetenschap fabriekmatig „vervaardigd” een grote produktiviteit vertoont en daarbij enkele zeer opmerkenswaardige dingen naar voren gebracht. Hij heeft er op gewezen dat de mogelikheid bestaat dat aan een depressie niet automaties een einde komt. Dat is een uitspraak van vèrdragende betekenis. Wanneer de mogelikheid hiervan ook maar globaal komt vast te staan, is het duidelik dat werkloos toe zien (laisser faire) ontoelaatbaar zou zijn. Men heeft bijna steeds ge-

meend dat in de depressie de krachten tot het herstel zich automaties ontwikkelen. Fisher laat zien dat die krachten niet noodzakelik behoeven te zijn opgewassen tegen de krachten die de depressie steeds verder willen doen voortgaan. Men kan er aan toevoegen, dat zich dat ook nog op velerlei andere wijze laat aantonen, dan Fisher heeft gedaan. Het hier te doen zou ons te zeer in techniese details voeren; de lezer neme het aan. Het is typies dat een even bekend Duits ekonoom, Röpke, tot soortgelijke konklusies komt.

Zoals al gezegd, dit leidt tot vérgaande politieke konsekwenties. Als het mbgelik wordt dat we werkelik in een afgrond rollen, moet daar door bewuste maatregelen tegenin gegaan worden. Dan moeten die maatregelen niet, zoals de hierboven nog even aangehaalde noodverordening, slechts een versnelling van het proces der depressie beogen. Want dat zou dan wel eens een versnelling van de reis naar de afgrond kunnen zijn zonder meer. Zou ... want het behoeft niet; het kan echter. Dat hangt alweer van allerlei techniese details af. Roosevelt’s politiek laat zich echter rechtvaardigen door bovenbedoeld inzicht: de ommekeer moet opgelegd worden, of ze komt niet. Dat kan vooral door de cirkulatie te vermeerderen. Vandaar het grote belang van de votering van bedragen voor openbare werken en ook van de verlaging van het goudgehalte van de dollar. Daardoor is de mogelikheid tot cirkulatievermeerdering er.

Men heeft het, in dit verband, dan wel eens tegenstrijdig genoemd dat Roosevelt de lonen ook is gaan verhogen. Dat hij door cirkulatievermeerdering de prijzen ging verhogen, heeft een gunstige invloed op de winstmarges ep, daarmee op de bedrijvigheid. Waartoe, zo wierp men tegen, nu een verhoging van lonen, die dit weer ten dele te niet doet? Afgezien van politieke faktoren die wellicht hebben meegeteld, kan men dit streven m.i. ook aldus zien: men heeft het evenwicht tussen de verschillende delen van het prijs- en kastensysteem in de ruimste zin willen herstellen. Onder het prijssysteem in de ruimste zin verstaat men dan niet alleen alle prijzen van goederen, maar ook die van „diensten” als arbeid (dus het loon) en de zgn. kapitaaldienst (dus de rente). Bij de kosten spelen behalve deze prijzen ook nog een rol de bedragen die voor afschrijving en voor aflossing moeten worden berekend. Met deze bedragen staat het nu zó, dat ze voor een groot deel worden bepaald door de prijzen van vroeger. Want op grond daarvan zijn vroeger schulden aangegaan in allerlei vorm en de aflossingen zijn op de grootte van deze schulden gebaseerd. Deze schulden drukken zeer zwaar, wanneer men voor alle produkten lagere prijzen ontvangt, ook al zijn de lonen dan al in evenwicht gebracht met deze lage prijzen hetgeen in de Verenigde Staten in veel sterkere mate benaderd is geweest dan in Europa. Om allerlei redenen is het moeilik, de bedragen van deze schulden aan veranderingen te onderwerpen. In velerlei opzicht is het veel eenvoudiger, de prijzen en lonen omhoog te brengen dan deze schulden omlaag.

Zoals reeds gezegd, of dit inderdaad de reden is dat Roosevelt de lonen heeft verhoogd, valt niet met zekerheid te zeggen. Het ligt echter voor de hand ook hieraan te denken, waar een van zijn verdedigers. Fisherj in zijn jongste geschriften zo sterk de nadruk legt op de te hoge schulden als krisisoorzaak.

In een volgend artikel over enkele andere bezwaren die men tegen Roosevelt’s maatregelen heeft aangebracht.

J. HNBERGEN.

Beeldende Kunst

A. Elffers zegt: dat „de waardeering van een kunstwerk voor niet-deskundigen slechts zin en doei heeft, als ze iets oplicht van den sluier waarachter voor zoovelen de beteekenis van een kunstwerk verborgen blijft”. Een historisch-aesthetische beschouwing zou daartoe niet in staat zijn, den buitenkant raken en de werkelijke waarde niet bepalen. De historischaesthetische beschouwing kan de „eeuwigheid in den tijd” in het kunstwerk niet openbaren en mist dus feitelijk haar doel. Elffers kiest de wijsgeerig-psychologische beschouwing en acht deze voor Tijd-en-Taak-lezers de belangrijkste. Naar mijn inzicht is de taak van den schrijver over kunst meer bescheiden. Hij doet goed zich van velerlei te onthouden, maat en afstand te kennen. Geen jacht maken op openbaring van de werkelijke waarde, geen jacht maken op het essentieele en niet pogen „diepten” aan den dag te brengen, die het daglicht toch niet verdragen of hoogten te beklimmen en bereikbaar te maken, die voor ongeoefenden levensgevaarlijk zijn. Hij heeft niettemin den blik gericht op hetgeen hem essentieel lijkt, zonder daar steeds direct over te spreken; hij kan probeeren in anderen genoeg activiteit op te wekken om zelf te gaan zien. Zijn taak is meer: opwekken tot zelfwerkzaamheid, dan tot dwang om te zien wat hij ziet en aanprijzen wat hem goed dunkt.

De schrijver over kunst kan zich gelukkig prijzen, als hij een ander beweegt of prikkelt zelf iets te gaan zien op eigen verantwoording, al is het geheel iets anders dan hetgeen wordt voorgehouden als belangrijk. Vertrouw geen enkelen schrijver over kunst, heeft de Stendhal eens (ongeveer) geschreven. Controleer hem steeds ,als ge hem per se wilt lezen, ter plaatse.

Van onschatbaar belang is ook het afstand bewaren. Praat of schrijf niet met zekerheid over de verste gevoelens en gedachten van beeldende kunstenaars, zonder de werken en den vorm van die werken uit het oog te verliezen en zonder te beseffen, dat wij over het „inneriijkste innerlijk” van een ander nooit ten volle zijn ingelicht noch geheel zeker kunnen zijn. Bij den beeldenden kunstenaar staat niet „de genade iets van dat essentieele te kunnen beelden” (Elffers) voorop, maar de ervaring, de werkelijke ervaring van dat essentieele. Talrijk is het aantal der kunstenaars, dat genoegzaam talent en bedrevenheid bezit, maar te weinig diepgang van essentieele levenservaring. Voor den beschouwer echter is het anders. Hij heeft zijn eigen ervaringen en als hulpmiddel de vormen, die de scheppende vermogens van den kunstenaar geboren deden worden. De beschouwer beschikt dus slechts over iets uit de tweede hand uit het arsenaal van den kunstenaar.

Indien wij deze beperkingen in het oog houden, spreekt het vanzelf, dat een kunstbeschouwing, die zich uitsluitend zou verkoopen aan een wijsgeerig-psychologische of aan een historisch-aesthetische wijze van beschouwen, onrecht doet aan veel zijden.

Ik poogde in mijn artikel van 24 Januari j.l. de gevaren te schetsen van de wijsgeerig psychologische „verklaring” van kunstwerken, gebaseerd op een interpretatie van de voorstellingen. Zelf zou ik willen probeeren „meer van den historischaesthetischen gezichtshoek” te geven.

Daarmede heb ik het denken, het wijs-