Verschillen in levenshouding

Onze levenshouding staat, behalve met ons karakter, in nauw verband met onze wereldbeschouwing. De levenshouding van den revolutionairen en die van den religieuzen socialist zullen zich daarom in verschillende opzichten van elkaar onderscheiden.

Niet in alles: immers, de kern van beider levenshouding zal zijn „gekoncentreerde opstandigheid” tegen een maatschappij, die in hoofdzaak, en steeds meer, steunt op uitbuiting, overweldiging, en bedrog.

Toch zijn er hier dadelijk verschillen op te merken, die, meen ik, voor een groot deel samenhangen met de karakterhouding. Revolutionair en religieus socialisme plegen zeer uiteenloopende typen aan te trekken, al zijn er ook enkelen, zooals Ragaz, die leven van uit een synthese van beide.

De revolutionaire socialist staat bijna geheel negatief tegenover de huidige maatschappij. Hij vindt in haar vrijwel niets anders te waardeeren, dan het verzet van onderdrukte klassen en rassen. Kunst, wetenschap, godsdienst, maatschappelijke organisatie, zij allen zijn voor hem gebrandmerkt met het brandmerk van klassebelang en klasse-leugen. Herman Gorter heeft, om mij tot zijn politiek proza te bepalen, deze levenshouding op grootsche, geniale wijze, gelijk alles wat hij deed grootsch en geniaal was, verheerlijkt in zijn brochure over de wereldrevolutie.

Bij deze levenshouding wordt sterke nadruk gelegd op de socialistische idee als strijd-idee, op het komende, het nog niet, of slechts in zwakke kiemen, aanwezige. Zij leidt, waar het haar werkelijk ernst is, tot een hoog en trotsch afwijzen van alles wat lokt in de burgeriijke wereld: titels, orden, onderscheidingen enz. Zij voert tot een „splendid isolation”, („prachtig isolement”) uit trots, uit af keer, uit innerlijke weerzin, uit angst voor besmetting met het burgerlijk-kapitalistisch gif. Vaak eischt het veel karakterkracht, om die levenshouding konsekwent vol te houden. Vooral voor begaafde, talentvolle intellektueelen die door dat vol houden, van heel wat vruchtbare werkzaamheid afstand doen.

Aan den anderen kant verleidt zij tot sterk negativisme. Men houdt zich buiten een groot stuk werkelijkheid. Men is, bewust of onbewust, schromelijk onbillijk tegenover véél socialistisch gevoel en inzicht, waarheidswil in een deel der wetenschap, der kunst en der religie, verlangen naar vrede en broederschap in de burgerlijke wereld. Ook bestaat bij deze levenshouding groot gevaar voor onbillijke beoordeeling van menschen, voor de toepassing van het klassestrijd beginsel op personen, waardoor haat en verbetenheid worden gewekt en bestendigd.

Een ander gevaar heeft de revolutionaire levenshouding: dat, van enkel te „eischen”, met voorbijzien van eigen verplichting en eigen verantwoordelijkheid. Leeft de mensch in die houding naar den eenen kant in een zekere straffe trots, die, daar waar de aanleg hoog is, veel te bewonderen geeft, aan den anderen kant leeft hij in een voortdurend gevoel van verongelijkt en te kort gedaan worden. Zoo wordt alle natuurlijke menschelijke verbondenheid afgesneden. Een gevoel van verbondenheid met het oneindige kan zelfs niet opkomen. Ook de deemoed kan het niet, het bewustzijn van gefaald te hebben en weer te zullen falen, en de met haar samengaande vergevensgezindheid.

Dit is betreurenswaardig. Immers de

scheuren in de arbeidersklasse kunnen alleen van binnen-uit genezen, wanneer men eigen moreele tekortkomingen, dat is eigen schuld, erkent, en zoo doende den broeder zijn schuld kan vergeven. Met dit al is in de houding van den oprechten revolutionairen socialist véél te waardeeren: zijn heroïschen trots, zijn strijdbaarheid, zijn afwijzen van de verleidingen der „wereld”. Het groote gevaar echter is negativisme.

Dit karaktertype bestaat niet meer in Sovjet Rusland. De jonge, geestdriftige komsomol is alles behalve negatief gericht. Hij is in de hoogste mate positief en konstruktief georiënteerd.

En nu de levenshouding van den religieuzen socialist. Ik behoef er maar weinig over te zeggen: wij voelen allen, hoe anders de accenten hier liggen. Er is een gevoel van verbondenheid met al wat menschelijk is (voor sommigen ook met de dieren, met het kosmische) en althans een stuwen naar verbondenheid met het oneindige. Er is een poging tot waardeeren ook van het „andere”, tot het opsporen van de echte waarden in de burgerlijke cultuur, er is een poging tot opbouw, hier en nu ook in de ellendigste omstandigheden, van een stukje socialisme of socialistische kuituur, van uit den geest van het westersch socialisme, den geest van broederlijkheid, van eerbied voor het goddelijke in ieder en mensch, althans potentieel, aanwezig. En in de deemoedige gezindheid, die erkent altijd te kort te schieten, die zich zelf „niet veel bijzonders” voelt vergeleken bij de groote heroën en goddelijke voorgangers, en toch, rustig en blijmoedig, oog en hart naar die voorgangers gewend, er naar streeft, zich zelf en anderen op te richten, te vervormen, te veredelen, die den moed nooit verloren geeft, hoe dikwijls men zelf ook faalt en anderen ziet falen.

Deze trek: nooit den moed opgeven, altijd weer pogen verder te leven en te strijden voor het socialisme: dat hebben de revolutionair en de religieuze socialist gemeen. Daar raakt hun beider levenshouding elkaar: daó,r kunnen zij elkaar vinden, en leeren waardeeren.

Het religieuze socialisme stelt zeer hooge eischen. Eischen, waaraan zeker de meesten van ons voelen niet geheel, of bij verre na niet te kunnen voldoen. Het legt aan zijn aanhangers de grootste verantwoordelijkheid op. Volstrekt opgevat en hoe kan men een levenshouding, die in een religieuze konceptie wortelt anders dan volstrekt opvatten – eischt het de geheele persoonlijkheid, althans de bereidwilligheid, om op ieder oogenblik met „de wereld” te breken. Tot die wereld behooren niet slechts geld en goed, geestelijke en sociale voorrechten, maar behoort ook, althans kan behooren, eigen vleesch en bloed, man of vrouw, vader of moeder of kind.

Maar, het religieuze socialisme heeft ook een anderen kant, doordat het de huidige wereld niet geheel afwijst, ook in haar en met haar werken wil. Men begrijpt, tot welke gevaren dit leidt bij zwakkere karakters, of ook wanneer b.v. de eerzucht brandend is in den sterken mensch. Het leidt, tot wat ik zou willen noemen overgroote rekkelijkheid, zij die het tegendeel is van gekoncentreerde opstandigheid. Hoe licht komt deze, en komt de strijdbaarheid zelve, dan in het gedrang?

Zoo heeft ook onze levenshouding haar eigen gevaren. Allen zijn zij terug te voeren op de gebrekkigheid van den mensch. H. ROLAND HOLST.

De „totale" oorlog

De loopgravenoorlog, die tussen 1914 en ’lB gevoerd werd, is sindsdien vervangen door de z.g. totale oorlog, „de alles en allen omvattende oorlog”, zoals De Ligt hem noemt.

De oorzaken hiervan zijn tweeërlei:

1. De ontwikkeling van het vliegtuig tot voornaamste transportmiddel der munitie;

2. De vervolmaking der bekende munitie en de uitvinding van nieuwe strijdstoffen en strijdmetoden.

In de wereldoorlog stond de vliegtechniek nog in haar kinderschoenen. De vliegtuigen konden juist zo’n beetje vliegen en werden nog weinig gebruikt. Er werd toen bijna uitsluitend in één vlak gevochten, nl. het aardoppervlak. Hierdoor was enerzijds het aanvallen moeilik. Verre doelen konden alleen door ver-dragende kanonnen bereikt worden; het doel was niet te zien, maar moest door berekening gevonden worden. Terwijl aan het front de aangevallen mensen betrekkelik gemakkelik achter verschansingen of in loopgraven konden wegkruipen. Anderzijds is de verdediging tegen aanvallers, die zich in één vlak bewegen vrij gemakkelik; men bestrijkt dat vlak met een horizontale kogelregen uit machinegeweren.

Met het vliegtuig is het aanvallen gemakkeliker geworden.

I°. staat in plaats van één vlak, nu het gehele luchtruim ter beschikking; hierdoor kan de aanvaller zich met zijn munitie naar het verre doel begeven en dit waarnemen. Is het uitzicht slecht, dan kan de vlieger door middel van de verfijnde T.T.- peiling met voldoende nauwkeurigheid de tijd bepalen, waar op hij de bommen moet loslaten, ook wanneer hij het doel slechts vermoedt; 2°. Bommenwerpers bewegen zich 50—100 maal sneller dan aanvallende legers.

Daarentegen is de verdediging veel moeiliker geworden: Aanvallers, die zich over het aardoppervlak bewegen, moeten daarbij gebruik maken van wegen, d.i. van lijnen, hierbij is treffen met verdedigers

zeker. Staat een vlak ter beschikking, dan is treffen moeliker, maar mogelik (zeeslagen). Dat men vliegtuigen, die zich in de ruimte bewegen, kan treffen of tegenhouden is prakties onmogelik. (Aan de resultaten van luchtafweer-manoeuvres hopen we eens een afzonderlik artiekel te wijden).

Deze techniese ontwikkeling verandert de oorlog in wezen. Voor het eerst in de geschiedenis is het mogelik dat de aanvallende mogendheid, dank zij haar duizenden vliegtuigen, over het front vari de vijand heen wipt om de burgerbevolking in de steden te treffen met scherf-, gas- en brandmunitie. De scherf munitie (brisantbommen) in de laatste oorlog nog verreweg de voornaamste, is nu de minst belangrijke van de drie.

Doordat de vliegmachine sinds 1918 een snel en betrouwbaar transportmiddel werd, had het zin om een deel van het intellect te laten werken aan de uitvinding en vervolmaking van giftige gassen en kleine brandstichtende bommen. Het resultaat is beangstigend.

Het land dat over het grootste aantal goede vliegtuigen beschikt en in staat is om deze vlucht op vlucht te voorzien van gas- en brandbommen, zal de oorlog winnen. Vroeger was de oorlog een kwestie van krijgskunde, een schaakspel, waarbij het vernuft van de veldheer, de kracht en de moed der pionnen de doorslag gaven. Nu is de oorlog in de eerste plaats een strijd tus-