dacht over de verhouding van kunst en leven, bouwkunst en maatschappij. Ir. Daan Jansen schreef in het Algem. Weekbl. eenigszins hooghartig over hem, “betoe' göSS georiënteerd Amsterdam, zooin de kringen der jonge inteilectueeien en kunstenaars in het laatste decennium der vorige eeuw openbaarde. Van deze levenshouding, die ons wereldoorlog wat onwezenlyk voorkomt. Beriage een der gaafste representan„

Berlage wordt door dit oordeel onderschat als een droomer zonder gefundeerde kracht en een vaag idealist. Doch hij is een te groote werkelijkheidsmensch geweest, daar geeft zijn kunst het getuigenis van ,om zich zoo maar los-weg te laten wegdrijven op een slappe, socialistische romantiek.

WACHTWOORD

Ik geloof in weerwil van alles aan de overwinning van de waarheid. Ik geloof aan de macht, die tiiet meer te breken is, aan die enkele broederlijke mensen, die oprijzen in alle landen temidden van het losgebroken nationale egoisme, die rotsvast staan als prachtige beelden van recht en plicht. En meer dan m’n geloof: ik ben er zeker van, dat de nieuwe maatsöhappij zal worden opgebouwd op deze eilanden in de wereldarchipel. Al moeten we nog lijden, zover ons oog reikt, die gedachte kan niet meer ophouden te leven en te groeien, evenmin als het mensenhart en de mensenwil kan worden vernietigd.

De waarheid zal vervuld worden en geen voorbijgaande reactie, geen duistere af schrik, geen moeilijkheden kunnen de waarheid tegenhouden, die onder alle volken is geboren.

BcrlaQö de Kunstenaar der Gemeenschap

De bouwkunst is bij uitnemendheid een maatschappelijke kunst. Immers, de gemeenschap, zooals zij tot uiting komt in haar burgerlijke organen en in haar geestelijken drang, heeft gebouwen noodig.

Als burger, als deel van den staat, heeft men stadhuizen van noode, koopmansbeurzen, universiteiten, scholen, ziekenhuizen, crematoria, gerechtshoven, en och ja, ook gevangenissen. Om te zwijgen van het technische deel van het burgerlijk belang, dat fabrieken, stations, bruggen en pakhuizen noodig maakt. En daarnaast: het vereenigingsgebouw der arbeiders.

Geestelijk, wat zijn geestelijk leven in besloten zin betreft, in zoover hij behoeften heeft aan kunst en aan religie, schept de mensch zich zijn schouwburgen en concertgebouwen, musea, alle tempels der kunst, en ten laatste heeft hij behoefte aan dien tempel bij uitstek de kerk, waarin hij samenkomt met gelijkgezinden, om te vereeren, te aanbidden, te belijden, zich één te voelen met het Onuitputtelijk Verband.

In zooverre de mensch een sociaal wezen is, behoort ook de gezinswoningbouw --- voor zoover ze niet uitsiuitend berust in de handen van bouwondernemers, beunhazen en grondspeculanten tot de gemeenschapskunt.

Want straten en grachten en pleinen vormen samen steden en dorpen met hun eigen aanleg, uiterlijk, aspecten van schoonheid, welke een maatschappelijke strekking heeft.

Waaruit ontspringt de grondvorm, welke alle uitingen der bouwkunst beheerscht? Is er een grondvorm en hoofdgedachte, welke in vele eigen variaties steeds weerkeert? Is er een bepaalde eenheid, welke men stijl noemt? 1 .«4^

Als ze er is, dan ontspringt ze uit de cultuur, het fijn-afgewogen evenwicht tusschen geestelijke en stoffelijke behoeften. Uit het besef van levenseenheid, saamgebonden door één allesdoordringend reli-

gieus beginsel. De Grieken hebben zoo een stijl bezeten, uitdrukking van een levende, bewuste volkseenheid, gewijd door en doordrongen van religieus besef. De middeleeuwen hebben een stijl voortgebracht, langzaam pgroeid, langzaam uitgebloeid met de binding en de ontrafeling der geestelijke waarden als in communiceerend verband verbonden.

In de renaissance voltrok zich een geestelijke emancipatie ,waarvan de tegenzijde was: verbroken eenheid, en de afspiegeling, een onzelfstandige, op het verleden terende bouwkunst. Wèl met bezieling uitgevoerd omdat met enthousiasme men de herleving van kunst en wetenschap verwachtte van een classiek levensideaal, maar zonder toekomst en perspectief, omdat de mijl der renaissance in zijri vormgeving geen rechtstreeks verband hield met het levensgevoel, de cultuur, der zestiende en zeventiende eeuw.

In de negentiende eeuw, als alle geestelijke waarden zijn ontworteld, als er geen eenheid meer is van denken en ieven, is er ook geen stijl meer. De bouwmeesters gaan bouwen in historische stijlen, daarbij geleid door persoonlijke voorkeur of wenschen van hun lastgevers. De oude traditiën van het ambacht gingen stap voor stap verloren. Langzaam verloor ook het boerenhuis zijn karakter. Het stadhuis, dat met z’n persoonlijke grilligheden, smakeloosheid en nuchterheid de steden bedierf, bedreigde in nog zielloozer namaak ook het platteland.

Officieele gebouwen verrezen in historische stijlen. Een eeuw lang bouwde men in Londen niet anders dan Grieksche tempelfrontjes, of ze geschoven werden voor een bank, een museum, een regeeringsgebouw of een kerk. Er was geen eigen stijl, omdat er geen eenheid was van geestelijk ieven. Er was geen beginsel van gemeenschap, in belijden, in kunst, in recht, in sociaal inzicht.

Zoo zag de negentiende eeuw een groote anarchie, waarna de bouwkunst, de orde van vele steden, nog de eeuwen trotseerende sporen vertoont. Want helaas kan men een gebouw van steen en hout niet wegbergen bij een vergeten verzenbundel of een nietszeggende schilderij.

In zulk een tijd kwam Berlage als jong architect naar voren. Hij bouwde in historische stijlen. Romaansche en renaissance-motieven gebruikte hij, zooals iedereen dat deed.

Toen hebben bouwmeesters als Viollet Ie Duc en de oude Cuypers hem nieuwe wegen gewezen. Hun lessen vonden bij hem ingang, omdat er een zelfstandige geest in Berlage ontwaakte en tevens omdat hij zijn kunst zag in verband met de maatschappij en haar toekomst. Hij was een der eersten naar zijn tijd, die wijsgeerig na-

Berlage vond, al denkend over zijn kunst en tegelijkertijd die practisch beoefenen, dat in deze ontwrichte wereld nog geen groote, zuivere bouwkunst mogelijk was, omdat er geen cultuur van beteekenis was gegroeid. Cultuur zou mede een nieuwe religie moeten brengen, en daaruit, uit de eenwording van die twee zou een nieuwe bouwkunst kunnen geboren worden. De bouwkunst welke Berlage verwachtte zou dus religieus van karakter zijn, de cultuur welke hij eenmaal verwachtte, zou ongetwijfeld op socialistische elementen steunen.

Dat is de korte inhoud van Berlage’s kunst- en levensphilosophie, gelijk hij deze in vele grootere en kleinere geschriften heeft uiteengezet. Het is onjuist Berlage voor te stellen als een vagen idealist. Maar wel was hij vervuld van een heilig heimwee naar een schooner en beter wereld gelijk allen die waarachtig socialist en ook allen die christen zijn. Hij was een gemeenschaps-kunstenaar.

Afgezien van het feit dat wij in een onvolmaakte wereld leven en zullen leven, kan een godsdienstig mensch niet berusten in het bestaande. Hij blijft hopen op een nieuwe cultuur ondanks alles. Waarom niet? Is een nieuwe cultuur onmogelijk? Vroegere perioden hebben toch ook nieuwe en sterke cultuur opgeleverd? Waarom zou de toekomst voor een nieuwe levensontplooiing uitgesloten zijn?

Zóó is, gemeenschap beoogend, ernstig levensgeloof van Berlage geweest. Uit dit diepe heimwee zijn de plannen voor een Beethoven-huis, muziektempel in de duinen en zijn Pantheon der menschheid ontstaan. Beiden zou men kunnen smaden als lucht-kasteelen. Maar in werkelijkheid vertolken zij den ernst van den vromen zoeker naar eenheid, naar een nieuwe cultuur, juist omdat de bestaande cultuur in afbraak is.

Heijmans, die in dienzelfden donjjeren tijd dat Beriage’s laatstgenoemde ontyerscheen zijn brochure schreef over ygreenigde staten van Europa, de man door zijn koele, beredeneerende inteleen nieuwe, hoopvolle toekomst schetste, was dan een even groot fantast Beriage, die in zijn tempel-conceptie nieuwe religieuze wereld-eenheid voor-

gj, sprake is van arbeid voor een nieuwe cultuur en dus voor een nieuwe gemeenschap temidden van de afbraak der oude, zoo rustig en stelselmatig mogelijk, voorbereiding, juist door middel van welke daarvoor het meest in aanmerking komt, de bouwkunst, dan is ygn Beriage geweest, J- J- MEIJER.