Maurice en Kingsley

VIII.

Kingsiey's preek in St. John's

Eenl week na Robertsen, op Zondagavond 22 Juni 1851, preekte Kingsley in St. John’s (zie Tijd en Taak van 24 September j.L). Hem was verzocht tot onderwerp te nemen de boodschap van de kerk aan de arbeiders. Als tekst koos hij het verhaal van Jezus’ bezoek aan de synagoge te Jeruzalem uit Lucas IV. „En hij kwam te Nazareth, waar hij opgevoed was, en ging, naar zijn gewoonte, op de dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen. En hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als hij het boek opengedaan had, vond hij de plaats, waar geschreven was: De Geest des Heren is op mij, daarom heeft Hij mij gezalfd; Hij heeft mij gezonden om den armen het evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heren. En als hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op hem geslagen. En hij begon tot hen te zeggen; Heden is deze Schrift in Uwe oren vervuld”, (vs. 16 t/m. 21).

~De voorstelling”, zo betoogde Kingsley, ~die velen zich van de Christelijke kerk hebben gemaakt, is verbonden met die van priester en koningsheerschappij, van geestelijke onderdrukking, vervolging en tyrannie, en het zou belachelijk zijn te loochenen, dat er voldoende aanleiding bestond om de gedachten over de kerk te verbinden met die vreselijke zonden van mens tegen mens. De kerkgeschiedenis van elke tijd is vol treurige berichten over de zonden van de geestelijkheid tegenover het volk.”

De mens in zijn „vrije tijd”: Knikkerende werklozen ergens in Friesland

Ondertussen meende Kingsley, dat, wie eerlijk was, zich, voordat hij kerk en Christendom zelf veroordeelde, moest nagaan, of die tyrannie, die onderdrukking de geest, die kruiperij voor de rijken en de machtigen der aarde ook in tegenspraak met de geest der kerk was. Waren de mensen, inzoverre zij zulke dingen deden, priesters, of verloochenden zij daarmede hun priesterschap? Kingsley beweerde het laatste. Hij was van oordeel, ~dat de taak, tot welker vervulling God een Christelijk priester tot een Christelijk volk zendt, is te prediken vrijheid, gèlijkheid en

broederschap in de volste, diepste, eenvoudigste betekenis dezer drie grote woorden; dat, voorzover hij dat doet, hij een waar prediker is, die het woord zijns Heren vervult en op wien de zegen des Heren rust, maar voorzover hij dat niet doet, geen priester, doch een verrader tegenover God en de mensen.”

Jezus verkondigde door God te zijn gezonden om te prediken het aangename jaar des Heren. Met dit aangename jaar kon Jezus volgens Kingsley niets anders bedoelen, dan het jubeljaar, waarvan in Leviticus XXV wordt gewaagd: telkens na 7 x 7 jaren toch, zo was daar voorgeschreven, zouden alle slaven vrijgelaten worden en alle verkochte gronden tot hun oorspron;kelijke bezitters terugkeren. ..Wanneer ik”, aldus Kingsley, ~een bewijs nodig had, dat boven alle andere geëigend was om de van God ingegeven wijsheid van Mozes aan te tonen, dah zou ik deze onvergelijkelijke instelling kiezen, die ervoor zorgt, dat de opeenhoping van grootgrondbezit en het neerdrukken van het volk tot de toestand van horigen en dagloners verhinderd wordt. En om dit aangename jaar te prediken, daartoe zei de Heer, was Hij gekomen, ja nog sterker, de geest Gods had hem gezalfd om het aan te kondigen; die eeuwige geest van eeuwige gerechtigheid, welks wetten niet, uit welken hoofde ook van menselijke doelmatigheid, veranderen. maar die, éénmaal waar, voor altijd waar zijn. En juist daarom, mijne vrienden, willen die woorden van den Heer der ganse aarde iets betekenen, dan betekenen zij dit: dat alle maatschappelijke systemen, welke de opeenhoping van het kapitaal in handen van weinigen begunstigen, welke de massa’s vani de bodem verdrijven, die hun voorvaderen van oudsher bezaten, welke hen op de trap van horigen en dagloners, die van loon en aalmoezen leven, terugdringen, welke hen met schulden overladen of ze op een of andere wijze vernederen en tot slaaf maken, of hun een blijvend aandeel in het gemeenschappelijk goed onthouden, in tegenspraak zijn met het Koninkrijk Gods, dat Jezus verkondigd heeft, in tegenspraak met de eeuwige gerechtigheid van de geest Gods, in tegenspraak met de bestemming van den mens en de wil zijns Hemelsen vaders; in tegenspraak met de idee van de kerk, welke getuigenis aflegt van het Koninkrijk Gods op aarde, en alle mensen en volkeren roept om het binnen te gaan en daarin gered te worden naar lichaam, ziel en geest. Juist daarom acht ik het een plicht van iederen Christelijken geestelijke, op grond van die ene tekst zelfs wanneer ditzelfde voorschrift zich niet door de ganse bijbel van de aanvanjg af tot het einde toe handhaafde

zijn stem te verheffen als een trompet en luide uit te roepen, zoals ik het nu doe: ~Want het is lichter dat een kemel ga door het oog van ene naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga.”

~Maar wee U, gij rijken! want gij hebt Uwen troost weg.” „Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er gene plaats meer is en gijiieden alleen inwoners gemaakt wordt ini het midden des lands.” (Vergelijk Lucas XVIII vs. 25; Lucas VI VS. 24, Jesaja V vs. 8 M).

Dan gaat Kingsley spreken over wat hij verstaat onder de ware vrijheid, gelijkheid en broederschap. ~De Kerk, zo leerden onze vaderen ons, is een gemeenschap van gelovigen, waarin Gods woord wordt gepredikt en zijn sacramenten overeenkomstig de schriften worden bediend. Hierin bestaan wortel en wezen der kerk. Laat de clerus of de lekenwereld wezen, wat zij wii in de kerk bezitten wij drie van God gegeven feiten, die tegen haar getuigen: de bijbel, welke de vrijheid, de doop, welke de gelijkheid en het avondmaal, welke de broederschap der mensen verkondigt.”

In diep menseiijke taal werkte Kingsley, bewogen door een vurige liefde tot de mensen en een hartstochtelijk gevoel voor gerechtigheid dit nader uit om aan te tonen, dat op deze drie pijlers elke mensenmaatschappij moest worden gebouwd.

Na afloop van de preek, waarnaar met grote aandacht geluisterd was, juist op het ogeniblik dat Kingsley de zegen wilde uitspreken, stond de predikant van St. John’s van achter zijn lezenaar op, verklarende dat, ofschoon hij het met veel van wat de prediker gezegd had eens was, hij het zijn pijniijke plicht achtte eraan toe te voegen, dat hij veel voor gevaarlijk en onwaar hield.

Heftige opwinding; de arbeiders konden zich slechts met moeite rustig houden en aan een hartstochtelijk temperament als dat van Kingsley moet het een geweldige zelfbeheersin(g hebben gekost niet te antwoorden. Hij boog slechts het hoofd, sprak de zegen uit en verliet de preekstoel. Toen hij zijn gehoor passeerde, strekten zich vele handen naar hem uit met een ~God zegene U”.

M. J. A. MOLTZER

BOEKBESPREKING

Anna Reiner: „Manja". Uitgave Querido, A’dam 1938, ruim 500 bladz.

Wederom is de emigrantenlitteratuur verrijkt met een uitzonderlijk sterk boek: „Manja, ein Roman um fünf Kinder” van de jonge Duitse schrijfster Anna Reiner. Deze roman is van een beklemmende actualiteit; zij behandelt het leven in het nieuwe Duitsland vanaf de moord op Walter Rathenau tot op het hedendaagse Hitlerregime. De gebeurtenissen groeperen zich om de levens van vijf kinderen en hun ouders. Deze vijf kinderen, vier jongens en een meisje van gelijke leeftijd spelen hun spel op een stuk muur en wat armzalige resten van een afgebrand huis. Onder de bezielende aanvoering van het meisje. Manja. komen zij daar iedere Woensdag en Zaterdag bijeen en het is ook op haar voorstel dat zij een kinderlijke eed afleggen om bij elkaar te blijven en elkaar te helpen, wat er ook gebeurt.

Ondertussen spelen hun ouders hun spel op een andere droevige ruïne: een land, dat door de wereldoorlog zwaar geteisterd is en waar men hoe langer hoe sneller naar de afgrond holt. Hoe goed zijn de verschillende milieus getekend, de wel zéér verschillende huwelijken der vijf ouderparen, de karakters van de hoofdpersonen, zowel van kinderen als volwassenen, en de reacties van al deze verschillende karakters op de gebeurtenissen om hen heen. We zien hoe het nationaal-socialisme de opvoeding ter hand neemt in partij en school, in S.A., S.S. en Hitlerjugend. We zien hoe steeds meerderen de nationaal-socialistische levens- en wereldbeschouwing gaan aanhangen, ’t zij uit overtuiging, uit grof winstbejag, uit angst of uit welk motief dan ook, tot op een kleine minderheid na, die pal blijft staan, wat er ook gebeurt en ondanks gevangenis. concentratiekamp, marteling, dood. Het is een beklemmend, diep aangrijpend boek, dat niemand ongelezen late, die de vrijheid en de gerechtigheid liefheeft. L. W.—S.