GOD ROEPT!

’k Hoor stenen kletsen tegen muur en ruiten, Wier splinters spatten over stoep en straat; En hinten kraken; ’t scherpe knettrend fluiten

Van vlam, die fel uit tempeldaken slaat. ’k Zie ouden, stromplend onder wicht van jaren. Door wrede slag getroffen, neergesmakt.

’k Zie mannen raadloos naar ruines staren En vrouwen door hun leed ineengezakt. ’k Zie kindjes roerloos met gebroken ogen.

Wier mond nog nooit het woordje „Moeder” sprak, ’t Hoor ’t kreunen van een volk om mededogen Welks leven vuige haat in gruizlen brak

En dan te weten: al die diepe ellende Die smart gevolg van harteloze daad.

Door schepslen Gods, wier geest geen banden kende Met broeders, loten van een ander zaad; Door schepslen Gods, wier ziel niet heeft gedronken

Den liefde-eis door Christus hun gebracht; Voor wie Zijn woord vervluchtigd is, verklonken Wier daad des mensen waarde heeft verkracht!

En wij? Verbijsterd staan wij eerst, geslagen. Getroffen door dien storm van diepen haat!

Maar dan komt uit dien baaijerd spoorloos dagen Het sterk gevoel, dat iets te doen ons staat. Nu hoort de ziel Zijn stemme hoopvol spreken:

„Wat gij Mijn minsten broeder hebt gedaan. Dat deedt gij Mij!” Verslagenheid gaat breken! God roept: aan ’t werk! uw naaste bijgestaan.

dr. Vr.

Het probleem der ordening

p\ e terzake kundige lezer zal mij toegeven, dat proefschriften veelal vervelend zijn. Het zijn immers boeken, waarmee de schrijver de doctorstitel behaalt. Meestal zijn ze geschreven over een onderwerp, waar weinig interesse voor bestaat, in een koelwetenschappelijke stijl, die kool èn geit weet te sparen. Men ontvangt zulk een proefschrift vanwege zijn vriendschappelijke betrekking, denkt: hé, dat is aardig, die is dus zover, en dan wordt het boek bijgezet. Uit piëteit cremeert men het niet. Men conserveert het in een lichtloze hoek van een boekenkast, waar je toch niet hoeft te wezen. Maar er zijn uitzonderingen. Dr. P. Kuin heeft als proefschrift geschreven „Ordening als maatschappelijk verschijnsel”*). Hij heeft dat zo gedaan, dat ook ik, ofschoon theoloog, tot het eind geboeid deze sociologische studie heb gelezen. lets, wat ik niet altijd van een proefschrift heb kunnen zeggen.

Zeker ligt dit voor een deel aan de sociologie zelf. Deze wetenschap, de maatschappij kunde, is nog jong. Elk onderwerp Is nieuw, ook de heus belangrijke onderwerpen. Daardoor mag degeen, die op dit gebied publiceert, spoedig gehoor verwachten. Alle maatschappelijk centrale onderwerpen, dus onderwerpen, die ons allen raken, moeten in de sociologie aan de orde komen. Intussen waarborgt dit feit nog geen leesbaar boek. Hoeveel middelen heeft een schrijver niet, om zich in een wolk van geleerdheid te huUen, waardoor hij alleen maar eerbied, en geen helderheid wekt! Duitse boeken waren er indertijd berucht om.

Het boek van Kuin is geen Duits boek. Het

*) Haarlem, 1938, Tjeenk Willink. Ing. ƒ2.90, geb. ƒ3.70.

mist alle zwaarwichtigheid, het etaleert geen kennis, maar het hanteert met inzicht de fundamentele problemen. Dat is op zichzelf al een reden tot verheugenis.

Maar er is meer. Dit boek voert ons met vaste hand op een terrein, waar wij vaak dolen. Het is het terrein der ordening. Kuin laat ons zien, wat er eigenlijk op dat gebied gaande is. Hij filtert de begrippenbrij op dat gebied. Zoals zo vaak, gebruiken wij de woorden verkeerd. Ordening is wat anders dan het uitvoeren van een ~plan”, het is ook wat anders dan overheidsbemoeiing. Ordening is bovendien geen kwestie van het bedrijfsleven alleen, maar vindt in de ganse maatschappij plaats. Hij somt de vormen van maatschappelijk leven op en weet er, behalve die van de zorg voor verwerving van stoffelijke middelen om het bestaan te verzekeren, nog 11 andere te noemen. Het bewust scheppen van geregelde verhoudingen tussen sociale organen, dat is nu ordenen.

Het probleem der ordening doet zich op het ogenblik het scherpst voor op het gebied van het bedrijfsleven. Immers op dat gebied ligt voor millioenen de grondslag van hun levensbestaan.

Kuin laat dan zien, dat steeds ordening optreedt, als er wanverhoudingen, disproportionaiiteiten, ontstaan. De overheid zal daarbij eerder optreden, onder het gezichtspunt van het algemeen belang, dan dat de particulieren van onderop tot ordening komen. Voor zij het doen, moet er veel weerstand van allerlei aard overwonnen worden.

Verreweg het uitvoerigst spreekt Kuin over ordening in het bedrijfsleven. De beoordeling van de juistheid daarvan onttrekt zich aan mijn bevoegdheid. Wat niet wegneemt, dat ik het met leken-instemming heb gelezen. Wij komen op de hoogte van de vormen der bedrijf sordening, waarbij de verschillende wetten op dat gebied critisch besproken worden: bedrijf sradenwet, ordeningswet, ontwerp bedrijf svergunningswet en vestigingswet. De analyse van deze en andere ordeningsver-

schijnselen leidt tot het nader beschouwen van de problemen, die zich bij ordening voordoen. Als voorbeeld van problemenvelden ontleedt hij het verzet tegen de wet op de evenredige vrachtverdeling en tegen de landbouwcrisismaatregelen. Hij concludeert, dat de mislukkingen niet tot principiële afwijzing van ordening mogen leiden, maar, nagaande waar de moeilijkheden lagen, kan men vaststellen], dat de eisen, aan den ingrijpenden ambtenaar en den beslissenden functionaris te stellen, veel hoger moeten liggen dan nu. Dit is geen critiek op ambtenarij, maar op de bepaalde type van administratieve bureaucratie. Dit betoog zou, dunkt mij, geschikt zijn om hen, die in hete haat jegens veel ordeningsstreven leven, tot rede te brengen, indien zij tot redelijke toetsing van hun inzicht aan de maatschappelijke werkelijkheid in staat waren.

De overheid heeft daarbij de functie van centralisatie van regeling, decentralisatie van uitvoering, op de manier dus, zoals Thorbecke het zag.

Met vreugde bemerkt men, hoeveel recht gedaan wordt aan de bezwaren tegen ordening. Niet doodgedrukt door een schematische oplossing, maar getoetst naar hun waarheidsgehalte. Juist daarom is het interessant, het betoog te lezen, hoe al die bezwaren tegen ordening, die men veelvuldig uit, n.l. dat ordening een verstarringstendenz zou hebben, dat ordening op groepsbevoordeling uit zou zijn, onjuist zijn, zo men ordening maar hanteert met begrip voor het maatschappelij k-eigene.

Het minst geslaagd acht ik het hoofdstuk, waarin ordening als algemeen maatschappelijk verschijnsel wordt behandeld. De ordeningsproblemen in het onderwijs worden daarin in het bijzonder onder de loupe genomen en paralellen worden getrokken met de ordening op het gebied van het bedrijfsleven. Daar krijgt het betoog iets geforceerds. Hier zou meer zin voor de „eigenwettelijkheid” van dat gebied geëist kunnen worden.

Wat Kuin meedeelt over ordening en wereldbeschouwing is onvolledig. Hij zal de eerste zijn, om toe te geven, dat hier nog vrijwel alles moet onderzocht worden. Intussen is de aandacht, die hij aan dat probleem schenkt, reeds een reden tot verheugenis. Wij zijn op dit gebied niet verwend. De opmerking, dat achter de economische strijd veel andere krachten schuilen, is omgekeerd marxistisch en zeker heel juist.

Dat de ordening haar grenzen vindt daar, waar het geestelijk leven zijn rechten vraagt, is een waarheid, waar de socialisten zeker volstrekt van doordrongen moeten zijn. Wat Kuin betoogt over het verband tussen wereldbeschouwing en ordeningsgedachte is een vruchtbaar uitgangspunt voor verdere discussie met andere groepen. Dit is een geluid, dat wij in de planactie node gemist hebben. Kuin dringt door tot een probieemgebied, waar vele economen en sociologen vaak maar raar tegenaan staan te kijken. Daardoor komen vele schier noodlottige vergissingen in de strijd om ordening, en worden nodeloos illusies gewekt.

Dit hoofdstuk vooral laat zien, dat ook zonder dogma, het religieus-socialisme elementen levert tot dieper verstaan van de maatschappelijke werkelijkheid. Op dit gebied is nog zeer veel te doen. Dat Kuin, zonder verder de woorden te noemen, op deze wijze de zaak heeft aangepakt, maakt, dat wij als religleus-socialisten wel bijzonder blij kunnen zijn met zijn werk.

Na dit heldere, nuchtere, sterke boek gelezen te hebben, wensen wij den schrijver en onszelf toe, dat deze zijn eersteiing niet zijn laatste zal zijn. Want op deze zakelijke en tegelijkertijd gelovige wijze de maatschappelijke werkelijkheid tegemoet te treden, is een der voornaamste taken van het religieussocialisme. L. H. RUITENBERG.

De stilte spreekt, het bos heeft duizend [monden, die spreken met greluiden heel sereen en heel de wijde wereldronde weet ik ondeelbaar één. FRANK DAALDER.