Joden

Een Jonge jood, van die in dorpen leuren Met de inhoud van hun zware vracht. Ik zie

Op 't vol station hem de oude koffer beuren: lets edels treft me in zijn fyzionomie.

Zijn andere arm drukt een verweerde band Waarin een bundel los-verschoven bladen.

ik denk aan orders. Maar een slanke hand Sloeg ze op. Hij leest, Ik tracht de druk te raden.

En wandel langs hem. 't Is Hebreeuws. Bedoven In aandacht merkt hij niet dat achter hem

't Gordijn van 't wachtlokaal werd weggeschoven Een oude jood staat naast hem en zijn stem

Wekt hem tot antwoord. Zie daar nu die twee:

Egypteland is 't woord dat ik hoor noemen. O ballingen, zo fier, toch zo gedwee.

Wie kan als gij op geestesadel roemen.

ALBERT VERWEY.

Het lachende raadsel.

Op het hellende vlak

I n de spannende September-weken, toen een ' nieuwe wereldoorlog zo angstwekkend-nabij scheen, hebben wij allen beseft, over welke gruwelijke, barbaarse geweldmiddelen de moderne staten democratische en nietdemocratische thans beschikken.

Hoe de gewapende strijd tot ontaarding en demoralisatie moet leiden ook bij hen, die menen oorlog te voeren voor hogere geestelijke goederen, voor vrijheid en gelijkberechtiging dat hebben wij persoonlijk in de afgelopen zomer zeer sterk gevoeld bij een kort verblijf in Zwitserland. Een vriendelijk en vredelievend volk, dat Zwitserse, met krachtige vrijheidslievende en democratische tradities. Ook bij een vluchtige indruk blijkt uit tal van kleine voorvallen en waarnemingen te onbetekenend dikwijls om te noemen dat vrijheid en democratie voor dit volk geen ijdele woorden zijn, maar levende werkelijkheid, al is men ook hier, gelijk overal in Europa, van de economische democratie nog ver verwijderd!

Dit in het geheel niet oorlogszuchtige volk leefde echter in de afgelopen zomermaanden onder de verse indruk van de bezetting van Oostenrijk door Duitsland en met grote zorg vroeg men zich af, wat in de toekomst het lot van de kleine naties zou zijn tegenover de onbeheerste eisen van een even onbeheerst overweldiger. Uit de bladen bleek, dat men zich hier ernstig bezig hield met de mogelijkheid van een spoedige wereldoorlog, waarin ook Zwitserland zou kunnen worden meegesleept. In een dier bladen werd uitvoerig besproken of men zich bij een naderende luchtaanval in gaskelders moest bergen, dan wel of men zich wellicht beter aan de vrije natuur zou kunnen toevertrouwen: in de bergen en in de bossen dacht men veiliger te zijn.

Maar in alle gesprekken en krantenartikelen was de steeds terugkerende ondertoon: men wilde de sinds eeuwen verworven volksrechten verdedigen tegen alle aanvallen door de Duitse dictatuur, als het moest met gewapend geweld. En in de boekhandel trok dan ook een boekje de aandacht van den majoor der artillerie Max Barthell, dat getiteld was „Krieg auf Schweizerboden?” Dit geschriftje, geïnspireerd door het op-.

rechte streven de Zwitserse vrijheid te bewaren, bleek hoe kon het ook anders? een krachtig pleidooi voor diep-ingrijpende verbeteringen van de bewapening en de landsverdediging. Zoals alle democratische volken van Europa is ook het Zwitserse er nog lang niet van doordrongen, dat ook met niet-militaire middelen de vrijheid kan worden verdedigd. Met het denkbeeld van economische dwangmiddelen tegen den aanvaller en van doelbewuste tegenwerking der burgerbevolking tegen den bruten, gewapenden overweldiger zijn nog maar weinigen vertrouwd. De ontwikkeling van dit denkbeeld zal met dat der ontwapening gelijke tred houden. Beide beginselen zullen elkander wederkerig stimuleren.

Zij die zich met het vraagstuk van economische weerstand tegen den aanvaller en dat van niet-militaire verdediging hebben bezig gehouden ook Hendrik de Man behoort daartoe hebben ons helaas nog maar weinig positiefs weten te zeggen. Helaas! Want waartoe het zelfs leidt wanneer een in de grond toch zo vredelievend en democratisch volk als het Zwitserse zich op een zo krachtig mogelijk gewapende verdediging gaat voorbereiden en zelfs zulk een volk op deze wijze toch in de oorlogsroes wordt meegesleurd, blijkt uit het boekje van Max Baithell op beangstigende wijze. Tussen deze ruim 170 bladzijden vinden wij een hoofdstukje van ternauwernood twee pagina’s, die ons bij aandachtige lezing van ontzetting vervullen.

De schrijver heeft volkomen begrepen, wat het kan betekenen als het binnentrekkend leger van den aanvaller de inheemse burgerbevolking tegen zich heeft. Barthell wil deze antipathie, deze tegenstand van de publieke opinie systematisch en doelbewust gebruiken. Hoort hoe hij zich dat indenkt:

~ledere vijand die in het bezette gebied achter het front wordt doodgeschoten bezorgt ons aan het front zelf geen last meer. Uren, dagen, ligt de „vrijwilliger-achter-het-front” op de loer, om dan plotseling gelegenheid te krijgen vijandelijke troependelen te decimeren. Ik zou me dan ook geen ogenblik bedenken om officieren, onderofficieren en soldaten, als zij met groot-verlof naar huis gaan, hun wapens, zelfs een machinegeweer, mee naar huis te geven, en hun een betekenend munitie-

depót toe te vertrouwen. Zij weten, dat ’t geen speelgoed is. En hun opdracht is eenvoudig; Jij bent patrouille achter het front. Voor zo’n groepje goede schutters is de „tros” van het vijandelijk leger de achter-aankomende transportwagens met voedsel, munitie en andere benodigdheden voor het front te beschouwen als ~gefundenes Pressen”. In een nauw dorpsstraatje of op een smal bergpaadje schiet men vooraan en achteraan een paard overhoop en in de verwarring, die daardoor ontstaat is de rest in een hand-omdraaien gebeurd. En ginds aan het front raakt de munitie op en met een lege maag vermindert de aanvalskracht. Van het geroofde transport neemt men, wat men zelf kan gebruiken en de rest gaat in vlammen op.

Nog beter is het, te zorgen, dat zo’n auto met goudkragen niet op z’n bestemming aankomt. Dat veroorzaakt meer verwarring en onzekerheid aan het front dan een uitgevallen bataillon. ledere hoge officier (hoe hoger hoe beter) die door een kogel van een franc-tireur getroffen wordt, laat een grotere plaats aan het front open dan een handgranaat in een marcherende troepenafdeling. Een paar handgranaten die ’s nachts in het verlichte venster van het stafkwartier worden gesmeten, kunnen in dit verband van grote betekenis zijn. Enz., enz.”

Elk uitvoerig commentaar zou hier slechts schaden. Zonder meer blijkt hier overduidelijk hoe inderdaad de dappere moed en toewijding van een vredelievend en democratisch volk zeker in een door de natuur in dit opzicht zo begunstigd land als Zwitserland wonderen kan verrichten in de strijd tegen den overweldiger. Maar nog meer: tot welk een ontaarding dit noodwendig moet leiden als men zijn toevlucht zoekt op het hellende vlak van het gewapend geweld. Ook hieruit spreekt weer te meer de noodzakelijkheid van economische sancties door de democratische staten eendrachtig en onverbiddelijk toegepast tegen de overweldigers in midden-Europa.

J. ENGELS.

Boekbespreking j lütlllllllllllllllll

Carl Crow. „Vierhonderd Millioen Klanten”. Uitg. Em. Querido, A’dam 1938. 340 blz. Prijs ƒ 3.75.'/4.50.

Carl Crow is een eerlijk mens en hij geeft zijn boek over China dus een eerlijke titel. Hij beschouwt de Chinezen in de eerste plaats als klanten en China als mogelijk afzetgebied voor duizend en één waren uit alle heren landen. Zijn boek is dus eigenlijk niet veel anders dan een marktanalyse in het groot.

Carl Crow was 25 jaar lang leider van een groot advertentie-bureau in China en zijn uitgebreide ervaringen als zodanig leverden hem de stof voor zijn boek. Een stof, die hij overigens kans heeft gezien in een lezenswaardige vorm te gieten, want Carl Crow is een geestig, onderhoudend verteller. Mensen, die met China zaken wensen te doen, vinden in dit boek kostelijke raadgevingen en kosteloze inlichtingen. Daarom wordt het grif gelezen en het zal ook in ons land zijn weg wel vinden, vooral nu er veel vraag is naar boeken over China. Bovendien ziet het er met z’n gekleurde omslag en z’n geestige tekeningen van G. Sapojnikoff aantrekkelijk uit.

Er is een ongelooflijke hoeveelheid materiaal in dit boek verwerkt, maar en nu komt een grote maar: met de beminnelijke oppervlakkigheid velen van zijn landgenoten eigen (C. Crow is Amerikaan), wandelt hij nogal luchtigjes over de geestelijke achtergronden heen. Hij ziet er hier en daar wel iets van, maar gaat er niet diep genoeg op in. Waar hij er aan raakt neemt hij een typisch liberale houding aan of blijft welwillend neutraal. Het geheel is vanuit een door en door kapitalistische geestesgesteldheid geschreven. Maar om bovengenoemde eerlijkheid en beminnelijkheid kan men met de beste wil van de wereld niet boos worden op den schrijver. Hopehjk worden velen al lezend wèl gebeten op onze kapitalistische maatschappij, die tijd, geld en energie verspilt om reclame te maken, klanten te bemachtigen, nieuwe afzetgebieden te vinden voor haar vaak in ’t geheel niet begeerde of begerenswaardige artikelen. Dit boek is een ongewilde, maar niet minder scherpe, aanklacht tegen het krankzinnige kapitalistische systeem: productie om winst, moordende concurrentie, schreeuwende rijkdom, hopeloze armoede. Het zou helemaal niet dwaas zijn, als vele lezers naar een slot-beschouwing zochten, die tot titel had: Ordening! L. W.—S.