KERSTMIS... OOK VOOR ONS?

Een oude vraag werd steeds branderder actueel; „Kunnen wij nog Christen zijn?" Het was een dertig jaar geleden de titel van een geruchtmakend boek van den Duitsen professor Rudolf Eucken. Nu komt een brochuretje op mij af met de vraag: „Doet het Christendom nog ter zake?" (van den Leidsen hoogleraar Kraemer.) Vandaag maak ik de vraag maar héél persoonlijk: kan ik, durf ik nog Kerstmis vieren? Wij zullen ons boompje wel hebben en ons kaarsje, en niet te vergeten ons snoepje maar ik denk bij Kerstmis toch aan wat anders ... Kan ik, durf ik deel hebben aan de vreugde, de eeuwigheidsvreugde, om de geboorte van het Christuskind, het Licht der wereld? Is mijn wereld, van binnen, licht...?

Ik antwoord: neen. Er is in mij een brandende schaamte. Niet zozeer om het lot der Joden, maar om wat wij in ~Christelijk Europa" de Joden hebben aangedaan en nog aandoen. Er is in mij een pijnigende machteloosheid: wat wordt er van onze werklozen... ach, al sinds 1929 is er crisis, armoede, wanhoop, dof en grauw ... Ik zie de brutaliteit en het bewust bedrog, dat in de internationale politiek wel steeds aanwezig was maar nimmer zo schaamteloos werd gepleegd, en daartegenover de innerlijke zwakheid der democratie wie kent niet de vernedering, die er ligt in het feit dat dictatuur en terreur zó machtig konden worden? Er is schaamte, machteloosheid, vernedering in mij... En opnieuw komt de vraag: kan ik, durf ik zo deel hebben aan de vreugde van Kerstmis?

Ik antwoord: neen. De nood der wereld is er te diep, te smartelijk voor. Ik bedoel het zeer konkreet: de nood dér ouderloze, dakloze rondzwervende Jodenkinderen; de nood der tienduizenden arbeiderskinderen in het eigen land; de nood van een in deze bittere jaren tot volwassenheid rijpende jeugd ... maar waarom nog eens weer naar woorden zoeken, waarom opnieuw zinnen smeden die moeten zeggen, wat toch niet uit te spreken is: ónze onaandoenlijkheid, rustige gemoedelijkheid en harteloosheid? Er is een diep besef van nood in een krampachtig aan zichzelf vasthoudende, en dus in zichzelf verscheurde wereld. Kerstvreugde wil zeggen: vreugde om een wereldverlosser, en een wereld-verlossing. Hoe kunnen wij daaraan deel hebben?

Maar ik kan niet ontkennen, ik kan niet terugdringen het verlangen ... ik durf daar géén bijvoeglijk naamwoord voorzetten ... wie zou durven spreken van een „sterk" of een ~diep" of een ~oneindig" of een ~eeuwigheids" verlangen ...? Toch: het leeft in mij als bezielende kracht: het verlangen naar vrede en gerechtigheid en broederlijke gemeenschap en in mijn geloof wéét ik, dat déze kracht vloeit uit verborgen eeuwige bronnen. Zou het misschien zó kunnen zijn, dat het Kerstfeest komt niet tot de bezittenden, maar tot de verlangenden? dat het juist komt tot hem in wie de brandende schaamte en de nood tot een pijn zijn geworden? Zou het zó kunnen zijn, dat de stille heilige nacht het eerst omvatten wil wie lijden om eigen armoede, eigen laffe onderworpenheid, eigen zonde ... tot hen die de eeuwigheidsvreugde missen, en toch zonder haar niet kunnen leven? Ja, dan zou ik stil en ongemerkt willen zijn onder hen, die biddend hun handen strekken naar het waarachtige Licht...

Ik denk aan het oud verhaal: daar zijn de figuren van Maria en Jozef, en de herders en de wijzen daar is ook Herodes met zijn heersersmacht, er is het Romeinse keizerrijk en straks de wrede soldaten van de kindermoord. Voor de figuren om de kribbe heen geldt éen waarheid: zij zijn bereid... Bereid om te ontvangen, te aanbidden en straks te verkondigen. Wat? Enkel maar dit: dat God de wereld-in-nood wil opvoeren tot vrede en gerechtigheid en broederlijke gemeenschap, en daarvoor is Christus met zijn Licht gekomen. Zij zijn eenvoudig-bereid, al die figuren om de kribbe, en zij vragen niet wat hun wacht, zij klagen niet om schande en smaad, om verachting en hoon die komen zullen; zij zijn eenvoudig-bereid om hun plicht te doen, om God te gehoorzamen.

Aan deze kracht is de oude wereld van macht, geweld en haat te gronde gegaan.

Aan de eenvoudige bereidheid om Gods wil te gehoorzamen.

Daaraan gingen steeds menselijke eigenwaan, dictatuur en machtsverheerlijking te gronde.

Zou dan de vraag: of wij nog Kerstmis kunnen vieren? te herleiden zijn tot de strikt persoonlijke vraag: of u en ik eenvoudig-bereid zijn om ons leven in te zetten voor vrede, gerechtigheid en gemeenschap, in gehoorzaamheid aan God?

En zou dan de vreugde ons niet geschonken worden, als genade?

Hebben wij socialisfen, die de sociale en politieke strijd voeren in dienst van vrede en sociale rechtvaardigheid, niet ook te bouwen op deze zekerheid: dat de Goddelijke wil roept tot deze strijd, en dat deze barre en wrede tijd nochtans in verlangen, armoede en nood zich strekt naar het eeuwig Licht?

Nog eenmaal: durven wij Kerstmis vieren? Ik geloof: zij, die de brandende schaamte kennen om het verraad, en de smadelijke nood om zelfverheerlijking en machtswil, zij die het verlangen voeden naar het Koninkrijk van God, en dan eenvoudig-bereid willen dienen en strijden, zij zullen zich éen weten over de gehele aarde met allen die geloven in de triomf van Gods Licht.

W. B.

Advent

Hoog boven mij, een ster die brandend door de nachten gaat,

in mij een hart, dat wank’lend en zonder zin zijn wegen gaat

En ver van mij, een kribbe waarin het wonder werd vervuld, in mij het nooit te stillen

knagen van mijn schuld

Om mij een stem, die zingend de vrede op aarde draagt, in mij een angst, die snikkend om verlossing vraagt

O Kind, dat in een schaamde stal geboren werd om al mijn nood en pijn, wanneer ik voor U knielen zal:

zult Gij mijn Koning zijn?

Wout Berends.

Boekbespreking

Andreas Hemberger. Barabbas. Een roman uit den tijd van Christus, vertaald door M. A van Kossem. Uitg. A, Voorhoeve v/h J. M. Bredée’s U.M., N.V. Rotterdam. Ing. ƒ3.—; geb. ƒ3.90.

Rondom de gestalte van Jezus, rondom verschillende personen ons uit het Evangelie bekend, zoals Maria en Martha, Jozef van Arimethea, de hogepriester Kajafas, de woestijnrover Barabbas en de stadhouder Pontius Pilatus, is dit verhaal gespannen.

Barabbas, de rover, wordt aanvoerder van een oproerige beweging, die zich tegen de Romeinse overheersing verzet. Hij wordt in het geheim door de Joodse priesters gesteund. Zijn vriend en volgeling Esra is gevlucht uit een vreselijke gevangenschap en voegt zich weer bij hem. Beide rovers vertegenwoordigen het brute, instinctieve, in hun daden en lotgevallen wordt de hardheid, de liefdeloosheid openbaar, die in de realistische wereld de overhand heeft. Daartegenover staat de absolute geest der onbaatzuchtigheid, zich voltrekkend in de uitspraken: hebt uw vijanden lief, zegent hen, die u vervloeken. En deze geest spreekt uit de .soms rechtstreeks in dit boek naar voren tredenden Jezus, maar vaker in de figuren van Maria, Jozef van Arimethea, Lazarus. Tussen de uitersten in staan de tragische figuren van Pilatus en zijn vrouw Claudia, ieder op een ander plan.

Barabbas is het symbool van hen, die slechts geloven in de macht, die door geweid wordt verkregen en gesteund. Hij gelooft niet in de liefde, niet in de zelfopoffering, hij mijdt alles, wat het hart verzacht, hij ontloopt het steeds weer trekkende Middelpunt, waar de verlossende kunst woont; hij is de zwerver ten allen tijde, op alle wegen. Hem vergezellen het geweld, de haat, de hardvochtigheid, de meedogenloosheid; waar hij is, daar heersen volksophitsing, onverdraagzaamheid, zelfoverschatting, rassenwaan, vergoding van de eigen stam, moord en oorlog. Hij is de ontzettend eenzame, die slechts zichzelf aanvaardt en wiens ziel donker en weerbarstig is van ondoofbare haat!

Een ongemene suggestie gaat van dit boek uit. Het is bladzij na bladzij met volkomen toewijding geschreven, uit een geest van groot en liefdevol begrijpen. Het verbaast me, niet vaker over dit boek gehoord en gelezen te hebben. Ik beveel het hen, die op de thema’s der N. Testamentische gebeurtenissen nogmaals en weereens de waarden willen afwegen van de eeuwig-worstelende tendenzen van machtdoor-geweld en macht-door-liefde, met nadruk ter lezing aan. JOHAN TOOT.