De wereld van het boek

Menno ter Braak: In gesprek met de vorigen; Nijgh en van Ditmar, Rotterdam 1938.

Sinds ter Braak, als opvolger van Henri Borel, de literaire kroniek verzorgt in het Zondagsblad van „Het Vaderland”, is hij uiteraard verplicht geweest, alle belangrijke uitgaven van de laatste jaren aan een critisch onderzoek te onderwerpen. Wie het genoegen heeft, geregeld deze beoordelingen van Ter Braak te lezen, wordt door de feiten overtuigd, dat geen tweede Nederlandse krant heden ten dage een zó scherpzinnig en onpartijdig criticus als medewerker bezit. Het kenmerkt den tegenwoordigen ter Braak, dat hij niettemin bij het bundelen van deze bijdragen alles heeft weggelaten wat op directe tijdgenoten betrekking had, en zich uitsluitend heeft bepaald tot een omgewerkte herdruk van wat op ouderen sloeg: van Erasmus en Macchiavelli tot Romein en zichzelf in een voorbije fase. Bij ouderen bestaat de afstand, door de tijd geschapen; de tijdgenoten echter zijn veranderlijk, en wellicht doet een latere publicatie hen anders zien; het kan zelfs nodig worden het oordeel te wijzigen over een bepaald werk, doordat een nieuwe uiting óók op het vroegere een ander licht gaat werpen.

Hoogtepunten uit deze reeks van twintig essays zijn wel de beschouwingen over Erasmus, over Gorter en over Van Schendel; vooral deze laatste studie, samengesteld, indien ik mij niet vergis, uit drie krantenbijdragen hoogst vernuftig in elkaar gewerkt toont Ter Braak in volle kracht: meester in het aanwijzen van kernen, meester ook in het aanwijzen van bepaalde zwakkere zijden. De roep van een ongenadig beoordelaar te zijn (uiterst geschikt dus om óók te mogen heten: „gi'oot-saboteur onzer letterkunde”, zoals godbetert op het Vondelcongres Busken Huet genoemd kon worden, zonder dat men den man, die dit zeide.

uitfloot!) wordt door deze bundel nauwelijks bestendigd: ter Braak meet zich hier namelijk niet met de schrijvende onbenulligheden, al of niet van succes voorzien, maar bepaalt zich tot personen van formaat; behalve de genoemde bijvoorbeeld: Rembrandt, Huygens, Couperus, Kafka, Gide, Thomas Mann en Julien Benda. Zo heeft „In gesprek met de vorigen” méér dan een beperkt Nederlandse betekenis: het raakt het West-Europese humanistische denken in z’n geheel. Al zien wij ter Braak niet in een nieuwe gestalte zoals bijv. het geval was in „Van oude en nieuwe christenen” het boek toont ons de wezenlijke en totnutoe onveranderlijk gebleken ter Braak op z’n best. G. STUIVELING.

Vaderlandse Jaarboeken 1937 onder redactie van F. J. W. Drion met medewerking van prof. dr. A. J. Barnouw, Jan Engelman, prof. J. van Gelderen, prof. dr. P. Geyl. Uitg. Torentrans, Zeist, 285 bladz., tekst. Ing. ƒ 3.90, geb. ƒ 4.90.

Dit kan een zeer belangrijke reeks worden, waarvan het eerste nummer geen slechte inzet is. De redactie bedoelt een „handboek voor ieder die belang stelt in het publieke leven”, met veel documentatie-materiaal, in verband met de voorafgegane jaren. Dit boek over 1937 is het eerste der reeks en moet dus wel beginnen met een historische inleiding: De jaren vooraf. De aanpak is overwegend politiek ~de jaren vooraf” behandelen de regering Ruys de Beerenbrouck, al wordt ook op de crisis sedert 1929 teruggegrepen. Wat over de verkiezingen 1937 en de daarop gevolgde kabinetsvorming, over de verschillende politieke partijen, over de nationale positie van en de nationale gedachte in de S.D.A.P. wordt gezegd, geeft blijk van oprecht streven naar begrijpen. Het artikel van prof. Van Gelderen over Indië geeft veel waardevols; die van de heren Barnouw en Geyl (over de Ver. Staten en Zuid-Afrika) zijn meer

naar de kuituur en de samenhang met Holland dan naar politiek en economie gericht, wat op zichzelf een groot voordeel is.

Natuurlijk mist men allerlei. De redactie beschouwe mijn kritische opmerkingen ais uiting van waardering voor deze poging, die ik hartelijk toe juich. Het gevaar van dit soort jaarboeken is uiteraard, dat men wèl aandacht wijdt aan het opvallende, ongewone, rumoerige, maar het stille gewone en onopvallende voorbij gaat, terwijl dat voor de samenhang van het volk waarschijnlijk veel belangrijker is. Zo wordt b.v. wel gesproken over de Oxford-beweging en de onkerkelijkheid, maar niet over de positie van het gewone kerkelijke werk; zo wordt wei de Jamboree behandeld, maar gezwegen over de Nederlandse Jeugdbeweging, die reeds een 20 tal jaren trouw haar werk doet. Zou voor de Nederlandse jeugd de Jamboree werkelijk meer betekend hebben dan de Pinksterfeesten der verschillende jeugdbewegingen? Zij maakte meer drukte, ja Eigenlijk moest men wensen dat aan deze Jaarboeken voorafging een „doorsnede” door ons volk: economisch, politiek, geestelijk. Ovei'igens: een dankbaar aanvaarde uitgave. • W. B.

Marcel Coole, ..De minnaars van Teruel”. Drukkerij E. Vercruysse—Vanhove, Sint Andries.

Ofschoon dit boekje niet in de handel is, wil ik er een paar woorden over schrijven, ten eerste om mijn vreugde uit te spreken, dat het aantal waarlijk dichterlijke balladen in onze taal met één is vermeerderd, en ten tweede om de hoop uit te spreken, dat het boekje weldra in een populaire uitgave in de handel zal komen. De ballade is een zo aantrekkelijke dichtaard. Zij verbeeldt de eeuwige motieven van leven en dood in eenvoudige beelden en verende ritmen. Er is misschien geen dichtaard, die zo rechtstreeks tot verbeelding en gemoed ook van weinig geletterde mannen en vrouwen spreekt.

Onze middeneeuwse lyriek is rijk aan heerlijke balladen, onze moderne dichtkunst is er bedroevend arm aan. Daarom sloeg „Maria Lecina” van Werumeus Buning zo in, al is het wat gerekt en niet overal gaaf. Dan is er Boutens’ zo populaire Beatrijs, en, tegenhanger daarvan, een voortreffelijke ballade van Albert Kuyle over de dood van een zeeman in een kroeg in een vreemd land; spontaan, eenvoudig, en gedragen door warm menselijk gevoel. Jammer, dat het op onze samenkomsten niet meer wordt voorgedragen.

Coole heeft het verder weg gezocht: hij vond zijn inspiratie in de droevige liefdeshistorie van een armen ridder en een rijke jonkvrouw in het middeneeuwse Teruel. Ik wil tot slot de mooie verzen aanhalen, waarin hij de gebrokenheid uitbeeldt van den dapperen krijgsman, die na vijf jaren van roemrijke avonturen thuiskomend, de kerkklokken voor het huwelijk der geliefde luiden hoort:

„Bezwijmend reed don Juan door de doode straten van de buitenstad: de liefdepijn brak een man, die de Mooren verslagen had. Lam hingen zijn beenen

langs het paard, en droevig klonk, tegen de stijgbeugels, zijn trouwe zwaard. Nauw zichtbaar wiegde de iniiter met zijn rijdier mee, nauw zichtbaar, als een kille, vlakke winterzee”. h. R. H.

Even aandacht

Als met dit nummer Tijd en Taak u voor het eerst in handen komt, mogen wij u dan even zeggen: dat met ingang van Februari het blad elke week verschijnt met 12 bladzijden voor de ongelooflijk lage prijs van ,f 3.40 per jaar, ƒ 1.75 per half jaar, ƒ 0.90 per kwartaal; dat wij u op de hoogte zullen houden van de grote sociale en geestelijke strijd, die over de gehele wereld wordt gevoerd, een strijd om geestesvrijheid, verdiepte menselijkheid, sociale rechtvaardigheid, waaraan tallozen in verschillende partijen en richtingen hun ie ven wijden;

dat wij daarbij verdedigen de noodzaak, dat de levende krachten der religie en de krachten van sociale vernieuwing elkaar moeten doordringen en steunen, óók zoals zij in de verschillende groepen van ons volk aanwezig zijn; dat wij daarbij ook uw steun nódig hebben, en u dus met nadruk vragen: vul het intekenbiljet hieronder in zoals u dat het best voorkomt. Tijd en Taak kan óók voor u zijn betekenis krijgen, zoals het dat reeds voor enkele duizenden heeft.

Aan de Administratie van Tijd en Taak, Hekelveld 15, Amsterdam Ondergetekende verzoekt: 1. een proefnummer te zenden aan; Naam : Adres : Woonplaats :

2. als abonné te noteren met ingang van : Naam : Adres Woonplaats :

Dit formulier s.v.p. In open Handtekening : envelop met of zonder postzegel opzenden aan de ad- Naam : mlnistratle van Tijd en Taak, Hekelveld 15 Amsterdam-C. Adres :

Kerstnacht

Kerstnacht het woord is als een [lafenis, een koele sneeuw, glanzend onder het [zachte stralen der sterren op de landen is het weerloos stil, een ongerept [verwachten.

Kerstnacht het eenzaam zwerven der [gedachten rondom het ond verhaal, het nimmer uit [te spreken verlangen naar het helder zingen in de [nachten het opgaan van de ster, een lichtend [teken.

K.erstnacht het sneeuwt op Uw [geschonden aarde, dun en verstuivend dekt een huivering van ijle val, een lichte zuivering het vragen, dat wij ongestild bewaarden. IDA G. M. GERHARDT.