BINNENLANDSE KRONIEK

Pacifistische en gewelddadige volksverdediging

In „Socialisme en Democratie” en later in „Het Volk” oefent ir. Albarda een scherpe crtiek uit op de middelen ener geweldloze volksverdediging. Wij erkennen, dat het welhaast onmogelijk zal zijn, om een overweldiging van ons land door een vijandige legermacht door lijdelijk verzet of geestelijke weerbaarheid te verhinderen. Wel kan men daardoor een duurzame bezetting heel moeilijk maken en ons geestelijk volksbestaan handhaven. Een volk gaat nog niet verloren, ook al staat er op elke vierkante meter van zijn land een vreemde soldaat op post! De toestand van een kleine natie als de onze is in het tegenwoordige Europa gevaarlijk als van de dalbewoners bij een vulcaan, die plotseling kan uitbarsten. Niet van onze kracht hangt het af, of wij eigen staat, bestuur en wetten zullen behouden, of onder vreemd gezag zullen moeten leven. Ook de gewelddadige volksverdediging, die Albarda thans aanbeveelt, geeft geen voldoende sterkte. Op de steun van een sterken vriend tegen een sterken vijand mogen wij niet rekenen. Chamberlain heeft verklaard, dat Engeland geen oorlog zal voeren alleen, om een kleine staat te redden en Tsjecho-Slowakije heeft dat ondervonden. In de internationale politiek moet men niet rekenen op de edelmoedigheid en de hulpvaardigheid van de groten jegens de kleinen. Alleen tegenover de oorlogsmachinerie van een grote mogendheid staan we machteloos als een kind tegenover een molen. Als hij wieken wil tegenhouden, wordt hij gegrepen en verpletterd. De middelen der pacifistische volksverdediging mogen al onvoldoende zijn. de gewelddadige volksverdediging zal ook niet in staat zijn om een inval te keren. Wij denken aan zwermen vliegtuigen, die de hemel verduisteren, aan allerlei gemotoriseerd oorlogstuig, dat als stenen van een berghelling ons land zal overstromen, aan de millioenen soldaten, die zich ook als machines bewegen, door den wil van een man gedreven, en dat alles in enkele uren, voordat een bondgenoot kan komen, die ook alleen zal komen, als hij niet elders al zijr krachten moet inspannen en als het voor hem van groot belang is, ons te helpen. Als Albarda zijn critische zin wil loslaten op de gewelddadige volksverdediging, zal hij deze evenzeer kunnen uiteenrafelen en evenzeer haar zwakte aantonen, als hij deed met de pacifistische.

Ook nuchter denkende staatsmannen waarschuwen, dat een oorlog aan geen partij winst zal brengen, maar voor allen ondergang betekent. Een nieuwe oorlog van Europa zal de zelfmoord van Europa worden. Wij zulien een heel eind terugvaiien van de nog maar geringe hoogte van beschaving, waarop wij door het denken en zoeken en strijden van de edelsten van vele eeuwen en volken gekomen zijn. Oorlog, hoe zijn uitsiag ook moge zijn, betekent verlies van recht en vrijheid, samenwerking en democratie voor lange tijd. In de vernietigende wreedheid van de moderne ooriog zuiien niet aileen leven en geld, maar ook de krachten en schatten der beschaving, in eeuwen verworven, verioren gaan. Die ontzettende gevolgen wachten overwinnaars en verslagenen Dit aiies moet ons weerhouden, onze toevlucht te zoeken bij de gewelddadige volksverdediging. Veel zullen we ook verliezen en groot zal ook het lijden zijn bij de pacifistische volksverdediging. Maar er is één groot onderscheid. Onze beste gevoelens huiveren terug voor het wapengeweld en dringen erop aan, het zonder deze hulp te wagen. Het is een waagstuk, maar in het vertrouwen, dat de weg van het geweten en het menselijk gevoel, hoe donker en dreigend deze ook voor ons ligt, de goede weg is.

Albarda schrijft in „Het Volk” deze geloofsbelijdenis: „Wij moeten allen blijven geioven, diep en vast in een toekomst, waarin de be-

schaving zal zijn herwonnen en vermeerderd en waarin met zedelijke middelen dreiging van wapengeweld kan worden weerstaan. Wij mogen niet versagen in ons streven, om die toekomst te bereiken of althans haar door latere geslachten te doen bereiken.”

Eerst moeten wij echter, volgens hem, door het vreselijke en afschuwelijke heden heen. De gewelddadige volksverdediging voert ons echter naar een toekomst, die misschien nog vreselijker en afschuwelijker is dan het heden. Geweten en gevoel van menselijkheid willen geen moratorium, geen uitstel inzake hun eisen. Ze vragen niet morgen of overmorgen, maar heden gehoorzaamheid.

Al ziet men de uitkomst niet en lijkt de v:.ea daarheen moeilijk en donker, dit mag ons niet loeerhouden van deze gehoorzaamheid, indien wij diep en vast geloven in de betere toekomst.

De justitie en de jodenhaat

Het trekt al meer de aandacht, dat de justitie in ons land slap of in het geheel niet optreedt tegen de toenemende uitingen van Jodenhaat, ook ai vallen zij onder de wet, die belediging van een voiksgroep strafbaar stelt. De grote meerderheid van ons volk is jegens de Joden welwiilend en verdraagzaam gezind; zij heeft ook een verbiijdende huipvaardigheid getoond jegens de Joodse vluchteiingen. Maar in het bijzonder de nat.-socialisten hier, tonen ook tegenover de Joden meer Duits dan Nederlands te zijn en teikens ieest men gemene iastering en belediging der Joden in hun pers. Terecht spreekt men dan ook van een haatzaaicampagne. Onkruid wil welig en snei groeien en verstikt een deel van het goede zaad. Het antisemitisme smeult allang in ons land en het gevaar bestaat, dat uit dit vuur op de duur dikke rookwolken en hoge vlammen gaan opstijgen. Daarom moet zeifs de schijn vermeden worden, dat de justitie meer kwaad door pen en tong tegen de Joden dan tegen andere voiksgroepen toelaat en duldt. Zij mag geen oogje toedoen, waar het vergrijpen tegen de eer en goede naam der Joden betreft. Zij moet geblinddoekt zijn en dus zonder aanzien des persoons, zonder onderscheid te maken tussen ras, geloof en politiek, recht doen. Haar gezag moet meer dan op de sterke arm steunen op het vetrouwen in haar onpartijdigheid en in een rechtsbedeling, die ieder het zijne geeft.

In de Amsterdamse Bijenkorf is een troepje jongeiui een paar weken geleden onhebbelijk opgetreden tegen Joodse winkeljuffrouwen, die ze om haar ras beledigden, ze verspreidden antisemietische schotschriften, voor een groot deel in het Duits gesteld, ze hitsten het publiek tegen de Joden op, ze gingen een controieur te lijf, die een eind aan dit schandaai wilde maken en de politie heeft tenslotte de herrieschoppers uit de Bijenkorf naar het bureau overgebracht.

Een van deze belhamels droeg het zwarte hemd met de bruine riem en had in zijn hand een blinkend voorwerp met een hakenkruis. Wegens overtreding van het uniformverbod stond hij de vorige week voor den Amsterdamsen kantonrechter terecht. Een uniform of teken als uiting van staatkundig streven is verboden. Wij mogen op onze grote socialistische feestdag zelfs geen rode tulp dragen, of wij zijn erbij. Men zou nu verwachten, dat tegen dezen jongen man, die zich niet politiek kleedde en tooide voor een feest maar voor kabaal, streng zou worden opgetreden. Hier was alle reden, om door de strafmaat herhaling van het kwaad te voorkomen. Bovendien trad het jonge mens tegen den kantonrechter brutaal als de beul op. Op diens vraag, of hij naar het magazijn ging, om te kopen of om herrie te maken, was toch zijn antwoord; Om herrie te maken! En toch werd deze aangeklaagde slechts tot een boete van ƒ 10 veroo»-- deeld. Om erger te voorkomen, is het wense-

lijk, dat de justitie tegen de nog vrij zeldzame maar steeds toenemende antisemietische smaad en uitdaging stevig optreedt. Uit dit vonnis biijkt dit inzicht bij haar nog te ontbreken. Dr. H. Poiak sprak oniangs het vermoeden uit, dat in de kringen van justitie en politie de sympathie voor het nati-sociaiisme vrij sterk is. De gevaariijke opvatting van het recht bij het nat.-socialisme is deze, dat het recht bepaaid wordt door het belang der tweeëenheid, staat en partij. Deze opvatting moet leiden tot verslapping en verminking van het recht en tot onrecht. Daarom is nat.-soc. voorliefde bij rechteriijke ambtenaren zeer bedenkelijk.

Het besef van rechtszekerheid mag niet geschokt worden; nat.-socialisten moeten door de justitie niet harder, maar ook niet zachtzinniger dan aanhangers van andere richting behandeld worden.

De uiterlijke bestrijding door de wet

De wet wordt de laatste tijd ook in ons land steeds meer te hulp geroepen tegen de misbruiken van de tong, het kieine iid, dat nochtans grote dingen roemt en in de brief van Jacobus zelfs een onbedwingbaar kwaad vol van dodelijk venijn genoemd wordt. Van de pen, die niet anders dan een instrument var. de tong is, kan hetzelfde gezegd worden. Die misbruiken zijn smaad en laster, aanranding van eer en naam der nazaten. De wet kan hier echter niet meer doen, dan de uiterste en grofste misbruiken der tong bestraffen. Er zijn gemeentelijke verordeningen tegen het vioeken; de eerbied van God is er niet door toegenomen. De wet keert zich thans tegen Godslastering; men heeft daarom een man vervolgd, die in de trein niet precies op wetenschappelijke wijze de bijbeicritiek beoefende en de wonderen ontkende. Er is een nieuv/ wetsartikel gekomen ter bescherming der majesteit van vreemde staatshoofden. Mer: kan een staatshoofd zonder naam aanduiden door een kieine, korte strijkage over de bovenlip en dan straffeloos ongezouten zijn oordee’ over hem uitspreken! Het openbare gezag en bepaalde groepen der bevolking hebben de bijzondere bescherming der wet gekregen. De wet moet scherp en klaar preciseren, maar biijkt in het laatste geval daartoe niet in staat te zijn. De positie van geen enkelen minister is verstevigd door processen tegen hen, die hem beschimpten en beiasterden. De wet heeft in deze weinig kracht en kan op zijn best tong en pen voorzichtigheid leren; men kan ook voorzichtig listig belasteren en beledigen. Bij al te strenge toepassing der wet loopt bovendien de vrijheid van menigsuiting gevaar. Vooral de partijen der kerkelijke politiek, in bijzonder de Roomsen hebben op steeds meer wetsartikeien aangedrongen om tong en pen te temmen en van kwaad te weerhouden. Daarom is het merkwaardig, dat minister Goseling waarschuwt, de kracht van den wetgever en den rechter op dit gebied niet te overschatten. Hij spreekt van de uiterlijke bestrijding door de wet. Uitbreiding der strafwet zal zo voorzichtig doen spreken en schrijven, dat men de grens der wet niet overtreedt. De genezing van het kwaad moet voigens Goseiing gezocht worden in een versterking van de regeneratieve (hernieuwende) krachten van het volksbewustzijn.

Dat is een woord naar ons hart van een minister, die niet naar ons hart is. De wet, die straf stelt op de belediging ook van bepaalde volksgroepen zal het antisemietisme niet kunnen keuren, noch de bedorven smaak verbeteren van veien in de grofste en vuiiste taal tegen mensen van een ander geloof of ras of partij. Hier kunnen voorlichting, waarschuwing, verdediging en weerlegging met sterke argumenten en op waardige wijze door het gesproken en geschreven woord veel doen, om het publiek tot een zuiver, rechtvaardig en verdraagzaam oordeel te brengen.

Hier is een taak voor pers, radio en kansel die immers een grote invloed op het publiek uitoefenen. Een goede brochure, een pakkende toespraak, een preek, die wijst naar de diepere eenheid bij alle verscheidenheid, doen veel meer goed dan wetsartikelen tegen excessieve uitingen. J. A. BRUINS.