Nu dan de nederlaag geleden is, En d’ arbeiders teruggestoten zijn

In der tirannie donkre duisternis, Nu wil ik zingen, zacht en tul en fijn.

Hoe zij her stijgen uit bekommernis

Weder naar des lichts goudenen zonneschijn.

Want mijn hart leeft hun leven. En ’t is wis, Dat zij herstijgen zullen, sterk en rein.

Zij zullen weder opvliegen ten hemel Van uit der slavernij diep donkre poel.

Zij zullen zich verovren het gewemel

Der aarde. Nu voor goed. Het Hoge Doel.

Dit wil ik zingen in een gouden schijn. In nederlaag wil ik hun dichter zijn.

HERMAN GORTER. Uit: „De Arbeidersraad”.

„TOT ZICHZELF GEKOMEN”

Ev. Luc. XV. 17 a. ~En hij tot zichzelven gekomen zijnde."

..Hij” ', zegt het Evangelieverhaal, ~tot zichzelven gekomen zijnde" ...

Maar wat is ~tot zichzelven komen"? Wie is de mens?

De mens, antwoordt Oswald Spengler, de veel gelezen Duitse schrijver, is een natuurwezen als alle andere. Hij is een dier, maar met name is hij een roofdier. Zijn wezen en ~de tactiek van zijn leven is die van een prachtig, dapper, listig en wreed roofdier. Hij leeft aanvallend, dodend en vernietigend. Hij wil heer zijn van het ogenblik af dat hij bestaat."

Verre van een massa-wezen is deze mens naar zijn diepste aard de individuele en eenzame ~Onder de geweldige indruk van de vrije, bewuste individuele daad, die zich verheft uit het gelijkvormige, instinctmatige, massale doen der soort, is nu de eigenlijke mensenziel gevormd. Zeer eenzaam, zelfs in vergelijking met andere roofdierzielen, met de trotse en zwaarmoedige blik van den wetende over zijn eigen noodlot heen, het onbeperkte machtsbewustzijn in de daadkrachtige hand, vijand van iedereen, dodend, hatend, vast besloten te overwinnen of te sterven ~. De ziel van deze sterke eenzamen is door en door krijgszuchtig, wantrouwend, ijverzuchtig op eigen macht en buit. Zij kent de roes die over haar komt als het mes in het vijandelijke leven snijdt, als de reuk van bloed en het steunen tot de triomferende zinnen doordringen."

Dan, op dat hoogste moment, valt alles van den mens af wat als een dun vlies van zogenaamde beschaving of godsdienstigheid om hem heen gesponnen is. De slapende gloed van de oer-ziel breekt door de voze omhulling. Het ware mensewezen ontwaakt uit zijn verdoofde, halfgetemde staat. De mens ~komt tot zichzelven".

Is deze mensieer waar? Neen, dat is zij niet.

Wel is het waarheid dat natuurlijke begeerten en driften meedoen in het mensenleven en dat zij mogen en moeten meedoen. Ook, dat de laag dun is, die wij cultuur, religie en menselijkheid noemen, en dat daaronder de wildheid en wreedheid sluimert van half-overwonnen instincten en hartstochten. Waarheid is voorts dat het bewuste mensenwezen niet opgaat in gemeenschap en massaliteit, maar dat het de trotse steilten en dreigende afgronden kent van eenzaamheid en eeuwigheid. Waarheid is tenslotte, dat de mensenziel de donkere gong kan horen, die uit traagheid en genotzucht oproept tot strijd en worsteling, de spanning van alle krachten, de ganse inzet van het eigen ik.

Maar het is niet waar, dat dit persoonlijke oneindigheidswezen daarom zou zijn het slimme en wreede dier, belust op bloed en buit, voldaan, als het vreemde leven onder zijn handen kreunt en sterft. Zó, waarlijk, staan de grote strijders van de historie niet voor u; zó kent ge ook uzelven niet. Abraham Lincoln beminde de eenzaamheid van zijn donkere wouden en hij was een moedig vechter voor de bevrijding van de negerslaven, maar hij werd bewogen door de liefde, niet door de haat, en ook door de zelfzucht niet. Masaryk nam het zwaard voor de Tsjechische vrijheid, maar zijn democratisch ideaal was voor hem de staatkundige vorm van de wet der naastenliefde; Jaurès ontwierp een plan voor een Franse weermacht, ~L'Armee Nouvelle", maar hij vervloekte de oorlog; Troelstra was een groot strijder, maar vertellen zijn ~Gedenkschriften" in de Stienser jongensgevechten moest hij het soms verliezen, omdat hij niet als de anderen den tegenstander met zijn klomp in de buik kon trappen.

Neen, de mens is geen listig, bloeddorstig roofdier van nature, al kan hij verwilderen en verworden tot wreedheid, sadisme, perversiteit. Maar de mens, dat weet Plato, is naar zijn waarachtige mensnatuur de schouwer en bouwer; de schouwer van de eeuwige ideeën van waarheid, schoonheid, goedheid, de bouwer aan de heilige orde van een innerlijke en uiterlijke ~staat". Of dat weet het Evangelie, als het dien mens tot de ~liefde voor God en den naaste", tot ~bekering" en ~wedergeboorte", tot gerechtigheid en barmhartigheid roept; dat weet ook Spinoza, die uit begeerte en zinnenzucht ons wil opvoeren tot de ~Amor Dei" de grote, begrijpende liefde, waarmede een geestelijke adelaarsblik de wereld overschouwen kan in het verband der eeuwigheid.

Hier is in waarheid de mens tot zich zelven gekomen, op een andere wijze dan zoeven. Tot ons zelven komen wij naarmate wij komen tot onze geestelijke natuur; naarmate niet het beest, maar de Geest in ons ontwaakt. Als waarlijk mens en mensenwereld tot zichzelven komen, zullen zij met ontsteltenis en schaamte denken aan zoveel bruutheid en barbaarsheid als nu nog hen overheren. Zij zullen weten dat hun bestemming ligt in een rijk van waarheid, gerechtigheid en liefde, in het stijgen van bloed tot geest. Een bestemming, waarin ieders roeping tot geloof en arbeid is begrepen.

G. HORREÜS DE HAAS