minstens twee jaar rustig had laten begaan. En op andere wijze dan zonder rechtspraak en een revolver. Bovendien vragen wij, of soms Niemöller en zovelen anderen zich ook al vergrepen hebben aan knapen.

Ten laatste en voornaamste: Is dat royale aanbod van scheiding tussen Kerk en Staat naar Amerikaanse en Franse trant in de grond van de zaak niet een ernstige bedreiging? De Verenigde Staten zijn ontstaan uit republieken van koloniserende, vaak ook uitgeweken Europeanen. Uitgeweken om des geloofs wille. Een der eerste republieken van Amerika was Pennsylvanië, gesticht door Quakers, die het niet konden uithouden in het Engeland der 17de eeuw. Deze Europeanen hebben naar Amerika de grondvorm meegenomen van de democratische republieken, wijl zij leefden uit het verlangen naar godsdienstige en geestelijke vrijheid. In deze sfeer werden niet Kerk en Staat gescheiden, maar konden zij wederzijds geëerbiedigd naast elkaar beginnen te leven. Natuurlijk zou in zulk een sfeer de verwereldlijking makkelijker om zich heen grijpen, dan waar een sterke traditie aanwezig was. Maar in ieder geval kan de Kerk daar blijven getuigen van haar boodschap op aile terreinen des levens. Welnu, als Hitler bij zijn aanbod ook die grondvoorwaarden wil vervullen, dan zou de Kerk, en met haar ieder, die de individuele vrijheid liefheeft, reden tot juichen hebben. Maar zonder die vrijheid is zulk een aanbod slechts een bittere hoon jegens een weerloze.

Maar de verhouding tussen Kerk en Staat in Frankrijk dan? Het land van het scherpe anti-clericalisme, waar sinds 1905 vooral de Kerk uit het openbare leven teruggedrongen is? Zeker, in Frankrijk heeft men de eredienst van de Rede gekend. En er leeft nog steeds de neiging om het Volk op haast religieuze wijze te vereren. Wij geven toe: dat is ook heidendom. Verlicht heidendom. En, o wonder van gelijkenis, ook in Frankrijk suggereert het meest bewuste deel van dit heidendom, n.l. het militante atheïsme, dat de Kerk een haard van zedelijk verderf is. Daar colporteren de georganiseerde vrijdenkers met verhalen, aldus getiteld: „De processen over homosexualiteit in de 16e, 17e en 18e eeuw” of: „Ik was een Carmelites. Ontroerende memoires van een jonge vrouw, die 18 maanden in een klooster toefde”. Neen, voor de Kerk staat het er in Frankrijk niet onverdeeld gunstig voor.

Van een glorieuze positie van de Kerk in Frankrijk is geen sprake. Maar er is ook geen sprake van begrenzing van de vrijheid van prediking. Daar kan althans de Kerk, elke kerk, in volle vrijheid zeggen, waar zij haar gebied ziet, wat zij haar taak vindt, welke woorden zij wil spreken tot de velen, die nog luisteren en tot ontelbaren, die er niet meer luisteren. Een kerk kan zonder glorie leven. Ja, zelfs er beter om leven. Maar een kerk zonder vrijheid kan niet anders dan gelovig dulden. Tot volle ontplooiing komt zij echter niet.

Hitler heeft zich waarschijnijlk bij het uitspreken van zijn aanbod de betekenis der geesteiijke vrijheid niet voldoende gerealiseerd. Hij heeft schijnbaar weinig oog voor die dingen

Zulk soort dingen mag men tenminste nog wél van een bevriend staatshoofd zeggen!

Alleen voor Zondaren.

Redenaars! Geef ons opdracht uw preken, toespraken, lezingen, artikelen, enz. tegen matige prijs kant en klaar thuis te leveren. Stipte, wetenschappeiijke, persoonlijke en discrete bediening. Volledig en uitsluitend gebruik van goed gerangschikte stof. Deskundig onderzoek. Overvioed van aanbevelingen. Gratis prospectus op aanvraag. Continentaal Schrijvers- en Sprekersbureau New York. (Adv. in het Engels Theologisch tijdschrift „Expository Times”).

Nader adres is alleen bij de redactie van dit blad bekend! L. H. RUITENBERG

VROUWENPAGINA E N MANNENHOEKJE

De lezers, die geabonneerd zijn op „het sociaal-democratisch dagbiad” hebben een aanwinst kunnen ontdekken. Er is n.l. behaive een vrouwenpagina nu ook een „mannenhoekje” verschenen. De redacteur er van prijst zichzelf een bescheiden mens, dat hij tevreden is met zo’n kiein hoekje rechts-onderaan. Maar het is al heerlijk, dat de mannen in de krant ook eens „onder eikaar” kunnen zijn.

Wie de ster-redacteur uit zijn pennevruchten kent, weet dat hij een geestig man is. Dus verwachten ook wij vrouwen, genoegeiijke ogenbiikken door die mannenhoek. Het is dan ook geen gemis aan zin voor humor, wanneer zijn stukje aanleiding is geweest tot het schrijven van dit niet-humoristisch artikel.

In zeker opzicht krijgt in de kranten het maatschappelijk leven vorm. Daarom mogen we ook alweer in zeker opzicht een paraliel trekken tussen wat de kranten ons bieden en de verhoudingen in de samenleving. Natuurlijk hangt het van de ai of niet uitgesproken geestelijke achtergrond van een blad af, welke kijk het geeft op die verhoudingen. Maar de onderwerpen die aan de orde komen, ja zelfs de plaatsruimte die wordt gereserveerd voor bepaalde dingen, is in de meeste grote kranten wel zo ongeveer gelijk.

Om nu weer op ons uitgangspunt terug te komen: wijst het feit, dat er in aile grote kranten periodiek een vrouwen- en geen mannenpagina voorkomt, er op, dat aan de vrouwen zoveei meer aandacht wordt besteed in de krant? Of dat de vrouw een beiangrijker piaats inneemt in het maatschappelijk leven dan de man? Neen, zult u met mij antwoorden, natuurlijk niet. Toch is het een gek ding, die bladzij speciaal voor vrouwen. Waarom hebben blijkbaar de lezeressen behoefte om zo nu en dan eens onder elkaar te zijn, om met de ster-redacteur te spreken? En waarom stelt de krant daarvoor ruimte beschikbaar?

Er is behoefte aan een vrouwenpagina

Wat het laatste betreft, omdat de lezeressen er behoefte aan hebben. Maar hoe is die behoefte ontstaan? Zeer waarschijnlijk door een tekort. Het is een bekend feit, dat vrouwen in het aigemeen veel minder belangsteliing voor het dagblad hebben dan de man. En wanneer men bepaalde vrouwen naar de oorzaak daarvan vraagt, is bijna altijd het antwoord: politiek interesseert me niet. Dat is een merkwaardig antwoord, want de krant is toch niet zo maar te vereenzelvigen met politiek. Er is een kultureei gedeeite in elk goed dagblad, waar literatuur, muziek en beeldende kunst in besproken worden, er is een sportrubriek, een fiimrubriek, er is de grote hoeveelheid „nieuws”, en iast not least er is economische voorlichting en berichtgeving. Toch moet de politiek voor het gevoel van de meeste vrouwen wel overheersen, anders zou dit vrij aigemene oordeel niet bestaan.

Wanneer we er zo objectief mogelijk de kranten op naslaan, dan is het inderdaad zo dat de belangrijkste plaatsruimte en de belangrijkste artikelen doorgaans besteed worden aan binnen- en buitenlandse politiek en de daarmee nauw samenhangende economische politiek. Ruimer gezegd aan de leiding van het staatkundig en economische leven hier en elders. Mét de kuituur, waaraan in sommige kringen veel te weinig aandacht wordt besteed vormt dit ook inderdaad het maatschappelijk leven, waarvan zoals we zeiden, de kranten een weerspiegeling zijn.

Heeft de vrouw in het aigemeen daarvoor geen belangstelling? Dat zulien we zeker niet zo maar mogen concluderen. De werkloosheid raakt te veel vrouwenlevens en het vraagstuk van oorlog of vrede eveneens, dan dat ze er geen „belangstelling” voor zouden hebben. Maar en hier komen we op een kernpunt het moet haar op een of andere manier persoonlijk, menselijk, raken. Ik herinner me twee

soorten staatsinrichting-onderwijs dat ik heb gehad. Beide soorten waren uitstekend. Voor het eerste dat door een man werd gegeven, heb ik nooit echte belangsteliing gehad, en met mij de meeste vrouwelijke leerlingen. Maar toe ik later lessen van mej. Ribbius Peletier volgde, werd ineens die belangstelling gewekt door de wijze waarop zij haar lessen gaf. Die gingen niet over staten en systemen zonder meer, maar die maakten duidelijk dat dat ailes iets te maken had met de samenleving van levende mensen. Daarom interesseerde het ons.

Waarom heeft de vrouw geen belangstelling voor politiek?

Om nu op het dagblad terug te komen, de weinige belangstelling, die het bij vrouwen ondervindt, is maar niet zonder meer te verklaren uit het gemis van een bepaalde „knobbel” bij de vrouw. Veeleer geloof ik, dat de verklaring gezocht moet worden enerzijds in het drukke roezige gezinsleven van zovele vrouwen, en doodgewoon in geestelijke luiheid bij anderen. Maar anderzijds zeker ook in het feit, dat bij de samenstelling van de kranten te weinig rekening wordt gehouden met de vrouwelijke lezers. Al weer geen wonder, als de krant het maatschappelijke leven weerspiegelt. Ook daar speelt de vrouw een zeer geringe rol. Ook daar wordt weinig rekening gehouden met haar inzichten en wensen. Ik herinner me levendig dat ik in de tijd dat ik in allerlei plaatsen voorbereidend werk moest doen in verband met de organisatie van jeugdige werklozenarbeid altijd de allergrootste moeite had de heren te overtuigen, dat het zin had ook vrouwen te benoemen in een commissie voor opvoedingswerk. Tenslotte gaf men na aandringen meestal toe onder deze verklaring: och ja, voor een kopje thee en een aardig tafelkleedje

Natuurlijk, er is al veel veranderd bij vijftig jaar geleden. We kennen nu vrouwelijke verslaggevers, zo goed als we vrouwelijke gemeenteraadsleden kennen (die overigens soms onder ~mijne heren” worden toegesproken!). En zij allen hebben zeker invloed op de gang van zaken. Maar heeft u wel eens de aantallen vergeleken? Dan te zeggen, dat de vrouw ver in de minderheid is, is nog een verkeerd beeld geven. Beter uitgedrukt zou het zijn in deze formulering: de vrouw begint mee te doen.

Nu af gezien van het feit of u, lezer (es), een oordeel hebt over deze toestand, interesseert ons hier de vraag: hoe komt het, dat de toestand zo is? Hoe is het te verklaren, dat de vrouw in het maatschappelijk leven zo’n geringe rol speelt? Ik weet best, dat zo achter de schermen veel invloed door vrouwen wordt uitgeoefend. Maar waarom voor ’t belangrijkste deel achter de schermen? Is dat haar aangeboren bescheidenheid, haar verlegenheid, haar ongeschiktheid, of haar anders gerichte aanleg? Ligt het aan de vrouw, aan de man of weliicht aan beiden, dat de toestand is, zoals hij is. En is het bestaande gewenst of is het wenselijk om het te veranderen?

Op deze vragen zouden we graag op deze bladzijde zo nu en dan wat nader ingaan. Willen lezers en lezeressen, die hierover gedacht hebben en een oordeel hebben gevormd, ons hun mening eens mededelen? Want juist op een nauwelijks ontgonnen terrein vermag samenwerking veel. De stille medewerkers worden bij voorbaat bedankt! W. H. KUIN—HARTTORFF.