De 'veereld Tan nu

Toestanden in het landbouwbedrijf Voortdurend zijn, zowel in de politiek als in de algemene sociale debatten de toestanden op het platteland aan de orde. Dat er een en ander toch niet deugt, kan duidelijk worden aan de volgende gegevens, die een snuffelaar ontleende aan „Verslagen en Mededeelingen van de Directie van de Landbouw 1938 no. 2”. Hij zet eerst voor ons de wijziging, die er in de laatste jaren gekomen is in de inkomsten der boeren:

Netto opbrengst in guldens per H.A.: 1929/30 23 1930/31 10 (verlies) 1931/32 73 1932/33 28 1933/34 ..: 18 1934/35 11 1935/36 17 1936/37 57

Daar wil hij nu vergelijken de lonen van de landarbeiders. Stelt men het loon in het jaar 1927/28 op 100, dan komt hij tot deze cijfers, die een voortdurende en sterke daling aangeven :

1929/30 97 1930/31 91 1931/32 84 1932/33 73 1933/34 68 1934/35 67 1935/36 63 1636/37 60

Er is inderdaad iets nog niet in orde op het platteland. Een rechtvaardige verhouplatteland. Een rechtvaardige verhouding is er blijkens deze cijfers nog zoek.

Rassentegenstellingen in Afrtka Wij lezen in de Amrita Bazar Patrika van 11 December 1938: „In Maart 1936 werden enkele honderden mannen, vrouwen en kinderen, die bezig waren met religieuze ceremoniën op het aan de Indische gemeenschap toegewezen deel van het strand te Durban, door leden van de Active Citizen Defence Force, die in de nabijheid aan het baden waren, verzocht het strand te verlaten. De Indiërs weigerden dit. Hierop ontstond een twist en tenslotte vielen een vijftigtal leden van genoemde Force een aantal Indiërs, waaronder vrouwen en kinderen, aan.” (Aangehaald uit het zojuist verschenen rapport van den Agent-Generaal voor India in Zuid-Afrika voor de jaren 1936 en 1937). Het blad

voegt er aan toe, dat dit niet „het enige geval van ras-vernedering is door de Indiërs in Zuid-Afrika ondervonden van den kant der blanke kolonisten. Zij ondergaan deze vernedering iedere dag van hun leven. Zij mogen niet met de Zuid-Afrikanen in dezelfde tramwagen, omnibus of hetzelfde spoorwagencompartiment reizen. De deuren van hotels en restaurants zijn voor de Indiërs gesloten... Het is aan Indische zakenlieden verboden blanke meisjes als bedienden in hun winkel te hebben, terwijl de Indiërs ook geen land kunnen kopen in gebieden, die voor de Europeanen gereserveerd zijn. Verder worden stappen ondernomen om huwelijken tussen Europeanen en Aziaten te verbieden. In het werk van Lord Hailey, An African Survey, zijn sterk sprekende voorbeelden van dergelijke kleur-vooroordelen te vinden...” (Uit: Bevrijding, Febr. ’39.)

Napoleon en de Joden Dirk Coster schrijft in ~De Stem” (Februari 1939) het volgende: „Men kan den Führer en den Duce zeker geen groter plezier doen, dan in hun nabijheid de grote naam Napoleon Bonaparte uit te spreken. De Duce heeft zelfs een filmstuk geschreven over zijn voorganger, en een serviele Duitse acteur heeft toen een Napoleon „geschapen”, die eigenlijk de Duce was, die lawaai maakte om de kommetjes op de kast te doen beven en den groten Latijn in zijn diepe eenzame graf onrustig te maken.

Ik zou niet graag aan deze oppervlakkige vergelijking meedoen, tenzij om te bewijzen, dat Napoleon in alles de preciese tegenvoeter van den Duce en den Führer was. Maar wat ik wel kan, is een klein napoleontisch bouquetje plukken simpele veldbloemetjes des geestes en die per procuratie aan die vier voeten eerbiediglijk nederleggen. Zo een en ander wat Napoleon over de Joden zeide: „Ons doel is, het geloof der Joden met hun plichten als Fransen te verenigen, en hun daardoor tot nuttige burgers te maken. De Joden voelden zich broeders van de inwoners van alle landen, waar men hen niet alleen verdraagt, maar ook bescherming verleent, en waar zij van alle rechten kunnen genieten, die aan het burgerlijke en politieke leven verbonden zijn.

Zij moeten hun Jeruzalem In Frankrijk leren vinden. Dat men alle volken als broedervolken moet beschouwen, onverschillig welke godsdienst zij ook belijden, mits zij geen afgodendienaars zijn en de Joden temidden van hun dezelfde rechten genieten als zij zelve.”

D-trein zonder toeslag

Tegenover mij, in de hoek, zit schuw ineengedoken een Jood ... een Duitse Jood, naar zijn bagage te oordelen. |

Terwijl ik hem op neem, dommelt hij in. De gelaatstrekken ontspannen zich iets, maar hij blijft onrustig. Dan, met een schrik wordt hij wakker... een zucht, een glimlach. |

Wij zien elkaar aan. ik begin, voorzichtig, een gesprek. Hij aarzelt. Maar als hij voelt, dat hier mens tegenover mens zit, zegt hij toch iets over de zucht zo even bij het ontwaken: hij weet uit de hel te zijn. Holland, ja, dat is: uit de hel... Rijkmans.

Uit de wereld van het boek

Er is een moord begaan, door ödön von Horvath. Vertaald door Johan Winkler. Uitgave Arbeiderspers, A’dam, 1938. Prijs ing. ƒ 1.90; geb. ƒ 2.50.

Jammer, dat de titel van dit prachtige boekje zo naar sensatie smaakt. Het zou net zo goed kunnen heten: de weg van de waarheid of God roept een mens, en dan zou het allicht een andere lezerskring trekken. Een kring, die het niet nodig heeft? Laten we het hopen. Maar zit niet in ons allen de gewone mens, die vóór alles wil leven, die met rust gelaten wil worden, die zonder al te veel schokken z’n pensioen wil halen, zoals deze Duitse gymnasiumleraar, die wel naar de geest niet gelijkgeschakeld is ( hij beweert immers tot grote verontwaardiging van den vader van een zijner leerlingen, dat negers ook mensen zijn!), maar die toch pas door zo iets vreselijks als de moord door een vijftienjarigen schooljongen op z’n kameraad de moed tot de waarheid vindt. Is het symbolisch, dat hij op deze weg, die hem z’n goede baan en de achting van de brave burgers doet verliezen, een dievegge, een verlopen collega en een gestraften priester ontmoet? Hartelijk hoop ik, dat dit verschrikkelijke en toch zo fijne en rijke boekje in vele handen zal komen, tot vele gewetens en harten zal spreken, en een steun moge zijn voor wie hopen de strijd voor de waarheid onder alle omstandigheden te durven blijven strijden. H. B.—S.

Geoffrey Household: Het derde uur. Geautoriseerde vertaling van Jan Kempe. H. P. Leopold’s Uitg. Mij., N. V. ’s-Gravenhage. 1938.

Een aantal mensen van verschillende nationaliteit en stand hebben de beschikking over een zeer grote som gelds gekregen en stichten een nieuwe Orde: de Orde van het Derde Uur. In deze Orde zal de adel van alle klassen worden opgenomen. Deze adel zal zich verre moeten houden van de normen van de begrippen die het volk van Europa door de nieuwe staten worden opgedrongen. De Orde zal voor deze adel zowel geestelijk als materieel een toevlucht zijn en zal hem helpen weerstand te bieden aan de leugens van couranten, politici en alles, wat hem een gevestigde mening opdringt met het doel hem te beperken. Een buitengewoon interessante proefneming. Maar deze Orde wordt gesticht op de allerlaatste bladzijden van het boek en ruim 300 bladzijden gaan er aan vooraf, waarin ons meer of minder uitvoerig de talloze avonturen worden verhaald van de hoofdpersonen, die geen van alle de suggestie geven, dat we hier te maken hebben met buitengewone persoonlijkheden, wier innerlijke kracht en adel hen stempelen tot grote voorgangers der mensheid. Integendeel: we maken kennis met en immorele verhalen, verhandelingen, verhoudingen en praktijken; met een onbeperkte toegefelijkheid tegenover genotzucht. Er staan een aantal zinnen in dit boek, waarm sublieme gedachten liggen te schitteren; er zijn geestige dialogen in; er is humor te over en we kurinen den auteur een zekere genialiteit in het concipiëren niet ontzeggen, maar dit alles rechtvaardigt nog niet de opeenhoping van tonelen, waarin steeds weer gedronken moet worden en weinig verheffends wordt gedaan en gezegd. De stichting van de Orde, de „Abdij” doet ons dan ook eerder ridicuul aan, dan als een logisch gevolg van de levensloop der

ordeleden, die elkander bovendien ternauwernood hebben leren kennen. We zouden bijna geneigd zijn, de „ceremonie'’ van de Ordestichting te beschouwen als een lichtzinnige grap of als een persiflage. In elk geval zijn voor de redding uit onze grote wereldnood mensen nodig, die uit ander hout zijn gesneden. JOHAN TOOT.

Prof. Dr. L. J. van Holk, Encyclo'paedie der theologie. Serie „Het Handboek’’. Van Gorcum en Comp. N.V., Assen 1938. 182 blz. Prijs f 4.75 en 5.75, bij intekening f 3.75 en 4.50.

Te dezer plaatse moet met een korte aankondiging worden volstaan. Een meer uitvoerige bespreking is elders op zijn plaats. Het werk toch is voor studenten in de theologie en predikanten bedoeld. Het wil de verschillende delen der theologische wetenschap hun plaats aanwijzen in het grote geheel en de voornaamste problemen aangeven, die in de theologie ter sprake komen. Voor mensen van het vak dus. Maar dat zijn dan ook alle predikanten en zij, die het willen worden. Dit werk mag nu geen van hen ongelezen laten. Zij zullen door de lezing van dit helder, deskundig en opwekkend geschreven boek hun inzicht in de samenhang en de verschillende problemen verdiept zien en geprikkeld worden tot doordenken en tot zelf-herziening. Het worde hartelijk aanbevolen. Dat prof. Van Holk de theologie midden in de kuituur en de predikant dus midden in de maatschappij zet, is voor ons een reden tot bizondere verheuging. Al maakt hij het wel moeilijk, het domineeswerk licht op te vatten. Een goed predikant te zijn, blijkt eigenlijk boven menselijke kracht te gaan. Misschien dat zijn geschrift daarom toch ook wel leerzaam is voor niet-predikanten. Al was het alleen maar, om er uit te leren, dat dominees ook nog wel wat te doen hebben. H. d. V.