BINNENLANDSE KRONIEK

Morgen oorlog!

pen dagblad is als een stad met vele straten; er zijn gedeelten, waar men niets te maken heeft en nooit komt. Wie geeft zijn aandacht aan de advertentiepagina’s en leest de vele aanbiedingen en aanvragen daarin? Toevallig bij het omsiaan ziet men een schreeuwerig opschrift, een rare plaat en dan bekijkt men dat geval even, zoals men ziet naar een auto van een zonderiinge vorm en kleur of naar een voorbijganger, die als een circusartist of zigeuner gekleed is. Wat anders is, wekt onze nieuwsgierigheid en de advertentie, die anders is van letter en formaat, van taal en illustratie heeft dan ook het meeste succes. Ik zag een advertentie van een gasmasker met een afbeelding ervan. Misschien heeft ze reeds veel vaker in de krant gestaan, maar ik zag haar voor het eerst en las de aanbeveling van een volksgasmasker, tegen de prijs van enkeie guldens In een fabriek te verkrijgen. We zulien dus over enige tijd allen een paar gasmaskers in ons huis hebben, zoals we sloten en grendels hebben, om de deur goed te sluiten en pennen, om inbrekers te beletten, door een opengeschoven raam bij ons een visite af te leggen. Die pennen zijn echter dikwijis zoek en we staan niet op, ook al bedenken we in bed, dat wij weer eens vergeten hebben, de deuren te sluiten. Men zai bij ons toch niet inbreken; het gevaar voor inbraak is immers al heel gering; bovendien baten ook de beste beveiligingsmaatregelen weinig tegen de werkmethoden en listen in dit bedrijf.

Velen zullen zich een gasmasker aanschaffen. Allerlei maatregelen worden aanbevolen en genomen, om zich zo goed mogelijk tegen de komende oorlog te beveiligen. In korte tijd heeft de regering onze miiitaire macht versterkt, zonder daarbij op enige tientallen millioenen te zien en een deel van het parlement is daarmee niet tevreden, maar wil nog grotere versterking. Huizen worden te koop of te huur geboden met de aanwijzing, dat zij niet alleen riant gelegen zijn, maar ook een schuilkelder hebben tegen bombardementen uit de lucht. Daartegen worden ook in vele steden in grasvelden en parken gaten en holen gegraven, met platen van beton versterkt, waarin men moet vluchten bij de nadering van den vijand in de lucht. Er wordt hard gewerkt aan de organisatie ter bescherming tegen het luchtgevaar en steden en provincies of gedeelten ervan worden verduisterd, opdat de vijand eens in de nacht ons land niet zal kunnen vinden, wanneer althans de maan wenst mee te werken en het water van rivieren en kanalen niet glinstert. Wij horen nu ook, dat er hamsteren en hamsteren is, een zelfzuchtig en een nationaal hamsteren; de raad wordt gegeven om zoveel mogelijk voorraden op te slaan en op tijd te verversen, omdat daardoor het gebrek in oorlogstijd later zal intreden en minder nijpend zijn. Stuurt Mussolini naar oorlog tegen Frankrijk of zal Hitler optrekken naar het Oosten en de Oekraïne „bevrijden” uit de macht der bolsjewieken? Dat een der beide ondernemingen wellicht reeds in de eerstkomende weken zal beginnen, lijkt wel zeker. De grote massa acht een oorlog onvermijdelijk en denkt er daarom liefst zo weinig mogelijk aan, maar als ze denkt, dan huivert ze om de vreselijke dingen, die aanstaande zijn. Het geloof in de vrede is wel heel zwak geworden of geheel verdwenen. De regering handelt, de kranten schrijven, het publiek spreekt, alsof het morgen oorlog zal zijn.

Wij willen niet luchthartig zeggen, dat het wel los zal lopen en dat geen regering zal beginnen, met hetgeen op een internationale zelfmoord moet uitlopen, en dat zij zeer wel de ontzettende gevolgen van iedere oorlogsdaad inziet. Wij ontkennen niet, dat het gevaar voor oorlog in deze tijd groot is. Maar men maakt het nog groter door de vrees eer aan te wakkeren dan te verzwakken, dat het morgen oorlog zal zijn. Wij sterken daarmee de oorlogskrachten, die er werken, en ondermijnen de vredes-

krachten, die er toch ook nog zijn. Er wordt zeer veel meer gedaan tot voorbereiding dan tot afwending van de oorlog. Als de oorlog komt, die toch zeker de meerderheid, waarschijnlijk ook in Duitsland en Italië niet wii, dan komt dat, omdat men zich buigt in zijn vrees voor de zekerheid van de oorlog. Tijdens epidemieën baant de vrees voor de ziekte de weg tot besmetting, verzwakt aithans het weerstand.svermogen daartegen. De oorlog zal bijna zeker komen, als wij ons zo wilioos en machteloos overgeven aan de vrees, dat de vrede straks zal moeten vallen.

We bedoelen niet alle maatregelen ter bescherming tegen de ramp van de oorlog af te keuren, maar wel willen wij waarschuwen tegen de vrees, dat de oorlog als een onafwendbaar noodlot zal komen.

Tegenover het angstige: Morgen oorlog! willen wij de oproep en de eis stellen: Morgen vrede!

Socialistische élite

In een tweedaagse conferentie op Woudschoten 'hebben studenten besprekingen gehouden over de totalitaire staat, de staat dus van het nat.-socialisme, die als een zware koepel zich over alle terreinen van het leven uitstrekt. In staat is alleen plaats voor een verminkte godsdienst. De godsdienst moet zich bepalen tot de hemel; de staat is de almacht en voorzienigheid over het aardse leven, dat zij totaai, geheel overheerst. Er werden op deze conferentie redevoeringen gehouden door Prof. Kohnstamm, Dr. J. M. Romein, Dr. Menno ter Braak en Prof. J. van Gelderen, een élite, een keurbende dus van de geestelijke werkers en leiders van ons volk. Al hebben hun woorden niet aller instemming, aller oor hebben ze wel. Het zijn mannen van verschillende beginselen, maar ze hebben wat te zeggen, dat de moeite waard is, gehoord en overdacht te worden.

Dr. M. ter Braak sprak over de éiite in verschiilende tijden. Hij wees er terecht op, hoe het begrip élite met de invioed van het geld bedorven is en afhankelijk werd van het verplaatsbare kapitaal. Onder élite verstaan wij thans vooral het geldbezit, de woning en haar weelde, de maatschappelijke positie. Die eersten kunnen gemakkelijk de laatsten worden; de troon van geldvorsten is immers steeds zeer wankel. Onder de nieuwe armen zijn er, die eens tot de éiite gerekend werden en 0.W.-ers, die voor de oorlog een of ander handeltje hadden, werden in korte tijd tot de élite gebombardeerd, ook al moesten zij de manieren, die daarbij horen, nog leren.

Tot onze verwondering zei Dr. ter Braak in dit verband: ~Het socialisme kwam op als een leer zonder élite; het geestelijke werd ondergeschikt aan de stof en de maatschappij klasseloos”. Daar deze publicist steeds origineei is in zijn denkbeelden en ook in zijn critiek, verbaasde ons dit oordeel, dat zo overgenomen kon zijn uit een of ander kerkelijk, venijnig schotschriftje tegen het socialisme.

Het socialisme heeft vanaf zijn afkomst eer aan vergoding dan aan loochening van élite geleden. Het heeft aan zijn grote denkers, strijders en dichters alle hulde gegeven, die hun toekomt, ja soms zelfs hen wel verheerlijkt. Het heeft ook erkend, dat enkelen met bijzondere gaven en sterke roeping als leiders een élite vormen. Een geschiedenis van het socialisme bestaat voor een groot deel uit de geschiedenis van zijn grote mannen. De geestesmacht en grootheid is zelfs een moeilijk probleem voor de aanhangers van het hist.- materialisme als levensbeschouwing. Al is de beschuldiging, dat het socialisme het geestelijke aan de stof ondergeschikt maakt, duizenden malen uitgesproken, daarom is ze nog niet juist. Men kan een dwaling ook in het oneindige herhalen, maar ze verkeert daardoor nog niet in waarheid. Een beweging, die een ideaal voorop stelt, daarin haar doel vindt en daarin ook ondanks alle tegenstand

en tegenslag gelooft, maakt zeker het geestelijke niet ondergeschikt aan de stof. Het maatschappelijke onrecht raakt ook het stoffelijk bestaan der arbeiders en dat het socialisme daarom ijvert voor een beter inkomen, voor betere voeding, kleding, huisvesting, meer stoffelijke welvaart, is geen materialisme. Wij zijn niet enkel geestelijke wezens met louter geestelijke behoeften en als wij onze boterham eten en graag een ruimere woning hebben dan Diogenes en medicijnen slikken bij ziekte, en ijveren voor een inkomen, waardoor wij behoorlijk in de behoeften van ons en de onzen kunnen voorzien, zijn we daarom toch geen materialisten, aanhangers der leer, dat het stoffelijke het eerste en voornaamste en het enig wezenlijke is.

Inderdaad ijveren socialisten voor een klassenloze maatschappij, maar wij doen dit ook om het tegenwoordige élitebegrip door een beter en waarachtiger te vervangen. Het socialisme leert niet de gelijkheid van alie mensen, maar heeft oog voor talent, genie en karakteradel. We verzetten ons tegen de verdeling der mensen in klassen naar maatschappelijke macht. Maar we erkennen, dat er op ieder gebied mensen zijn van bijzondere aanleg en verdiensten, die vooraan staan en waarlijk vorsten zijn. Zij zijn de ware koningsmensen, die leiding geven en invloed uitoefenen, zonder te heersen en te gebieden. Zij vormen de echte adel, die met geboorte en titei of geld niets te maken heeft.

Dwalingen over het socialisme bestrijden is even vervelend als het wieden van onkruid. Het komt telkens weer terug. Maar men moet volhouden, omdat het de groei van het goede zaad belemmert.

Politieke belangstelling en de regering

p\e verkiezingen voor Staten en gemeenteraden zullen straks onze aandacht vragen. Velen zullen er weinig notitie van nemen. Gemeenschapszin en burgerplicht nemen in veler leven een kleine plaats in en de politiek schijnt voor velen alleen een zaak, om over te mopperen en op te smalen. Spanning als een sportwedstrijd geeft een verkiezing tegenwoordig ook weinig, omdat de verkiezingen weinig verandering brengen in de bestaande verhoudingen. De gedachte, dat alles toch blijft bij het oude, overheerst en maakt juist, dat alies bij het oude blijft. Aanschouwelijk onderwijs in de waarde en zin der politiek geven de besturen der gemeenten, kleine kringen, die men makkelijk kan overzien en waar men de waarde van gezag en wet, overheid en overheidsmaatregelen makkelijk kan begrijpen. Hel zelfbestuur der gemeenten is een uitstekende politieke opvoedingsschool. Het geeft ook den kleinsten burger het besef, dat hij mede invloed uitoefent, mederegeert, dat zijn kiesrecht een belangrijk recht is. Men smale niet op het onbetekenende van het plaatsen van een lantaarnpaal of het vergroten van een schoolplein of het verhuren van een gemeentewoning; zelfs in deze kleine dingen blijkt de betekenis van bestuur, het dienen van het aigemeen belang.

Daarom is het zo jammer, dat de regering aan dit zelfbestuur der gemeenten veel afbreuk heeft gedaan en de gemeenten, die buiten eigen schuld in financiële moeilijkheden zijn gekomen, onder curatele heeft geplaatst, zodat thans Den Haag als strenge voogd optreedt en met het scherpe potlood der bezuiniging ook menige nodige uitgave schrapt. Den Haag beslist op grote afstand, kent de gemeenten, hun eigenaardigheden en behoeften niet, ziet slechts cijfers en maakt de leden der gemeenteraden tot volgzame dienaren, want verzet baat op de duur toch niet. Onze regering behandelt deze gemeentebesturen als jongens, die stout zijn geweest en hun geld hebben verkwist en die nu onder toezicht geplaatst en kort gehouden en terecht gewezen moeten worden, terwijl zij zelf voor financieel beleid en zuinigheid bij menige gemeente, die in moeilijkheden is geraakt, een les zou kunnen nemen.

Men kan de sanerende regering toeroepen: Geneesheer, genees uzelven!

J. A. BRUINS.