Geestelijke srerkers in Nederland

Prof. Dr. J. Lindeboom

Zo zou ik dan prof. Lindeboom interviewen. Zeker kwam deze er voor in aanmerking, in deze rubriek te prijken. Hij toch geeft mede leiding aan het geestelijk leven van een deel van ons volk. Allereerst aan zijn studenten.

Professor Lindeboom is n.l. hoogleraar in ~de geschiedenis des Christendoms en zijn leerstellingen” aan de Groningse Universiteit, en een bekwaam hoogleraar.

Straks zullen deze studenten als predikanten de invloed van hun leermeester ook in wijdere kring doen gevoelen. Dan oefent hij invloed door zijn geschriften, die, zoals b.y. de ~Geschiedenis van het Vrijzinnig-Protestantisme”, niet alleen door mensen van het vak, maar ook door leken worden gelezen. Maar ook practisch heeft prof. Lindeboom leiding gegeven. Acht jaar lang was hij voorzitter van de Vereniging van Vrijzinnig-Hervormden in Nederland en bracht hij haar in een moeilijke

periode van haar bestaan veilig door woelige wateren heen. Hij is dus niet een studeerkamergeleerde in antieke zin. Neen, waarlijk niet. Mijn eerste kennismaking met prof. Lindeboom had vele jaren geleden plaats in een jongenskamp, toen hij niet alleen bleek een goed hoofdleider, maar ook een snelle hardloper te zijn. Van zijn lezingen hebben velen in Barchem en elders genoten, om van zijn vele preken maar te zwijgen.

Ziezo, nu heb ik u mijn slachtoffer voldoende voorgesteld en kan het interview beginnen. Zo eenvoudig ging het evenwel in de praktijk niet. Het meergemelde slachtoffer onderwierp zich niet voetstoots aan het experiment. Over de gebieden, waar ik wel eens wat meningen uit hem wilde halen, liet prof. Lindeboom zich liever niet uit. Zijn meningen hierover hadden immers niet meer waarde, dan die van ieder ander. Maar toen wij bij elkaar zaten in de grote kamer in het wat ouderwetse, degelijke herenhuis aan een van Groningens singels met het ruime uitzicht door de kale bomen heen over het water, kwam hij in de vallende schemering toch, haast zijns ondanks, los.

~Mijn mening over het socialisme? Die kan ik kort zeggen; ik ben tegen het socialisme, maar voel veel sympathie voor de socialisten. Eerlijk gezegd, heb ik het b.v. in de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden steeds het best kunnen vinden met de socialisten. Maar tegen het socialisme heb ik grote bezwaren”.

„Welke zijn uw bezwaren, professor?” ~Zij zijn in hoofdzaak van vierderlei aard. Ik heb geen vertrouwen in hun economische theorieën (maar ook niet in de liberale); niet in hun morele achtergrond, omdat ik niet geloof in de sociale instincten van den natuurlijken mens; niet in hun mentaliteit, omdat te veel arbeiders (ik spreek nu niet over de werklozen en dergelijke groepen), om met

Sombart te spreken, vervette bourgeois geworden zijn; niet in hun ideologie, omdat ik nog altijd achter het socialisme Marx zie staan en het marxisme in mijn ogen de pest is.”

„Dan is het te begrijpen, dat u geen socialist bent.” „Dat ben ik zeker niet. Maar als goed Hegelaar zou ik het socialisme niet graag willen missen. Het is noodzakelijk, als correctie, maar ik zou het niet graag als werkelijkheid hebben. Dit is, ik geef het toe, geen plezierige wijze om het te waarderen, maar zo zie ik het toch.”

„Denk niet, dat ik de arbeiders hun lotsverbetering niet van harte gun.” Nu, dat denk ik geen ogenblik, want ik weet te goed, en niet alleen uit zijn geschriften, dat prof. Lindeboom een open oog heeft voor sociale vraagstukken en een warm hart voor aUe menselijke noden, ook voor de sociale.

~Maar ik heb groot bezwaar tegen de arbeiderspolitiek. Zie b.v. naar de C.G.T. in Frankrijk, die het politieke leven lethargiseert en terroriseert. Het is een groot gevaar, wanneer men de arbeiders organiseert tot een politieke macht, die regeert zonder de verantwoordelijkheid te dragen.” „Maar dat kunt u van de Nederlandse socialistische arbeidersbeweging toch zeker niet zeggen.” „Neen, maar dat komt, omdat wij het tegenwicht van een confessionele arbeidersbeweging hebben, als die voor mij persoonlijk op zichzelf niet aantrekkelijk.”

~Een groot bezwaar van mij is ook, dat het socialisme de stemming in grote lagen van ons volk zo verkankerd heeft. Dit bezwaar heeft niets te maken met het burgerlijke protest tegen ~die ontevreden arbeiders”, „terwijl het vroeger toch zoveel beter was.” Ik denk aan de kankerige geest van negativisme, die over grote groepen van arbeiders gevaren is, de ietwat nurkse, strijdvaardige houding van mensen, die steeds menen, dat zij belaagd worden en die aldoor op handhaving en verbetering van hun positie bedacht zijn, ook waar die goed is en ten koste gaat van anderen.” ~Ressentiment?” ~Ja dat.”

„Daarmee hangt samen, dat ik aan het socialisme erg kwalijk neem, dat het een kunstmatige splitsing in het volk teweeg heeft gebracht.” „Als ik u goed begrijp, is uw voornaamste grief, dat het socialisme te weinig solidariteit, te weinig echte volksverbondenheid betoond heeft.” ~Inderdaad.” ~Dus dan bent u anti-socialist uit sociaal besef.” De geïnterviewde zwijgt.

Ik maak van de gelegenheid gebruik, een tegenwerping te plaatsen. ~Maar het nieuwere socialisme althans heeft toch wel oog voor de noden, ook van andere volksgroepen.”

„Daar heb ik toch te weinig fiducie in. Ik kan niet de indruk van mij afzetten, dat deze liefde geen zuivere koffie is, maar apenliefde. Er zit mij te veel politiek achter, ook angst en het verlangen, zich te rangeren.”

„Maar ziet u dan zelf een rlchtmSg?” „Helaas niet, ik ben vrijzinnig-democraat. Deze partij is vrijzinnig, vooruitstrevend en democratisch.” „Eerlijk gezegd, professor, mts ik daar nu juist altijd het perspectief.” „Dat is wel zo, maar ik kan van het hedendaagse socialisme hetzelfde zeggen. Bovendien, misschien leven wij wel in een tussentijd, waarin men moet doen, wat voor de hand ligt, zonder dat men een bepaalde richting ziet.”

„Wat het socialisme nog betreft, het is mij te weinig constructief. Ook te doctrinair, men staart zich dood op zijn eigen principes en is doodsbang, zich achter anderen te stellen. Als de Duitse socialisten Brüning beter gesteund hadden, zou het daar misschien anders gelopen zijn. Ik zie achter dat alles steeds Marx staan.”

~Hoe beoordeelt u dan het Plan-socialisme?” ~Dat is toch ook nog socialisme en bovendien is het mij te zakelijk, te berekenend. Met alle waardering voor het vele goeds dat er in steekt, het biedt ook te weinig perspectief.”

~Uw bezwaren kunnen toch echter niet het religieus-socialisme gelden.” „Toch wel, tenminste voor een deel. Het oudere religieussocialisme was nog te veel beïnvloed door Marx. Het bouwde zijn socialisme te weinig op besef van normen. Het was meer een rellgieusreformistische correctie op het socialisme. Het bouwde te zeer op de klassenstrijd.”

~En het nieuwere dan?” „Daar heb ik veel meer vertrouwen in. Banning en de

zijnen willen inderdaad niet meer op Marxistische grond staan. Zij prediken niet meer de klassenstrijd en stellen het economisch evolutionisme niet meer als dogma voorop. Maar dan was het eigenlijk beter, de naam socialisme te laten varen. Die wekt te veel misverstanden en brengt gevaarlijke verplichtingen mee.”

Ik had nog vele vragen en opmerkingen, maar de tijd was om, wij moesten gaan eten. Misschien was het goed zo ook.

De lezer kan ze nu zelf maken. Misschien heeft hij vele tegenwerpingen. Laat hij dan wel bedenken, dat hier een vriend spreekt, die aan het socialisme zijn feilen toont en ook dit, dat het zo toch maar gezien wordt door intellectuelen, die waarlijk niet van sociaal gevoel verstoken zijn. H. DE VOS.

ErieTen uit het Zuiden

Wie drie jaar geleden de textielstaking in Tilburg meemaakte, wie vandaag de conflicten volgt op sommige fabrieken in Brabant en Limburg, wie de harde en dreigende taal leest van Jacobs: „Wij mogen niet zwijgen”, een brochure over de toestanden bij Handels-, Kantoor- en Winkelbedienden, weet, dat de geesten in het Zuiden gewijzigd zijn.

Een vorige maal herinnerden we aan de opkomst der Roomse werkliedenorganisatie na de uitvaardiging van de Pauselijke brief „Rerum Novarum”.

Er deed zich daarbij een merkwaardig nevenverschijnsel voor. De katholieke arbeidersorganisaties waren waarachtig niet bedoeld, in de geest van hun oprichters, als instrumenten voor een hoezeer ook gemilderde klassenstrijd; maar de argumenten, waarmee het organisatie-nut bepleit werd, de concurrentie-nood met de hard-werkende S.D.A.P., riepen geleidelijk ook in de Roomse arbeiders een mentaliteit wakker van: „Dat nemen we niet meer”. Voor mij is dit de diepste sociale verandering, die in het Zuiden plaats gegrepen heeft; de mensen wisten het zelf niet, maar hun geduld was opgeraakt en ook de godsdienstige motieven schenen versleten; of liever, bij aandachtig toezien bleken ze een dubbel-zinnigheid te bezitten, die nergens toe leidde. Men leerde voorzichtig te zijn met een preek over: „Zie, de leliën des velds ” over dat ~de mens niet van brood alleen leefde ”, hij leefde dan toch ook vani brood.

Het is niet waar, zoals Menno ter Braak in zijn ~Van oude en nieuwe Christenen” wil, dat het Christendom de leer der gelijkheid inhoudt op grond van een hemelse eschatologie en het socialisme hetzelfde op grond van een aardse eschatologie. Een dergelijke bewering is wel geestig, niet waar. Echter: het Christendom heeft een leer van gelijkheid en alle hiërarchische verfijning ten spot, demonstreert zich deze gelijkheid ook in de dagelijkse kerkpraktijk, hoezeer ook gekruist met rij kdom-overmacht.

Het gaat er maar om waar het accent valt; toen de arbeider uit zijn roes (ook alcoholroes) opstond, en zijn makkers ontmoette op een vakvergadering, kon hij zich herinneren Jezus’ scherpe woorden over den rijke en de cathechismusleerling moest weten, dat tot de wraakroepende zonden gerekend werd; het onthouden van rechtvaardig loon. En terwijl jaar na jaar de toestanden ten gunste der arbeiders zich wijzigden, werden ze ontevredener en durfden meer te eisen. Dit hebben somroigen nooit begrepen. Om een en ander nader te illustreren, dienen de volgende twee verhaaltjes, waarvan de historische juistheid gegarandeerd is.

Een prachtige salon en een verlegen jonge geestelijke op bezoek bij een schatrijke oude dame. Hij vraagt, o heel bescheiden en deemoedig, of het niet mogelijk zou zijn, dat misschien voor een enkele keer de werklozen van het stadje een bezoek brengen aan het prachtig buiten van de „Juffrouw”. Natuurlijk, er zal toezicht zijn, aan het park zal niets beschadigd worden, maar het is zo prettig vergaderen in de openlucht en het zal op de mensen zo’n mooie indruk maken, als ze merken, dat men meeleeft met hun nood en graag die mooie tuin eens ter beschikking stelt om hen te laten geiiieten van de prachtige bospartijen en vijvers...