W. Drop, ter nagedachtenis

Eén van die figuren, die door het socialisme gewekt, met hun leven van hard werken en dapper strijden, hebben getoond hoeveel goede, sterke krachten er sluimeren in de ziel van het volk. Eén van die mannen, die ons vertrouwen in het volk voeden en sterken, en dCis het vertrouwen in de toekomst.

Zeker, daarvoor heeft hij geleden, ik herinner mij een rede van Drop in Barchem over ~De proletariër"; hij sprak van de dromen in de ziel van het arbeiderskind uit de armoewijken, dromen, die worden stukgeslagen door een wrede wereld; hij sprak van den door zorgen gedrukten vader, die geen aandacht had voor de vragen van het kinderhart; hij schilderde de afgetobde moeder, geprikkeld en moe, maar toch zo eindeloos dapper, de arbeiders-moeder. . Dat alles kénde hij uit eigen jeugd, hij wist wat het betekende, als kind van een ontrechte klasse te zijn geboren.

Hij was begiftigd met een helder verstand. Grote werkkracht, sterk doorzettingsvermogen. Het socialisme heeft hem gegrepen, aan zijn krachten leiding, aan zijn dromen van rechtvaardigheid en broederschap vorm gegeven. Zo is hij uit het arbeidersleven van de Vlaardinger kuipers en haringvissers naar voren gekomen, naar voren gedragen ook gedragen door het vertrouwen der makkers, voor wie hij steeds de kameraad bleet. Zo werd hij vakbondsbestuurder, raadslid, partijpenningmeester, Kamerlid. Zijn baar is gevolgd door de zéér vooraanstaanden uit ons volksleven èn door de nog steeds miskenden. Kamerleden en ministers gedenken hem in eerbied; de werklozen en de eenvoudige arbeiders uit het hele land (want waar sprak Drop niet?) betreuren een trouw kameraad.

Zijn hele leven van strijd heeft hij zich bewustgelovig, bewust Christen geweten al verstond hij onder geloot niet de leer van de kerk, het aanvaarde dogma. Geloot zo heeft hij het eenmaal zelf omschreven ~roept ons tot verantwoording als we iets tegen ons geweten ondernemen; het geeft wijding aan ons innerlijk leven als wij trachten het allerbeste wat in ons woont, uit te dragen in het leven van de dag. Het doet ons stil verdragen het leed, dat ons wordt opgelegd, hef geeft kracht om overtuigd te zijn van een eindelijk godgewijde bestemming der wereld, het voert aan tot taai volgehouden strijd tegen onrecht en onwaarheid”. Zijn geloot heeft hem heengedragen door de laatste maanden van gesloopt worden, de laatste weken van afscheid en overgave.

In 1921, het tweede jaar van het werk der Arbeiders-Gemeenschap, kwam hij bij ons, hij hóórde immers bij de religieus-socialisten. Lange jaren heeft hij het werk meegeleid als spreker, bestuurslid, cursusleider, in de werklozeninternaten. Op de preekstoel in de Waalse kerk te Leeuwarden heeft hij op een Blijde-Werelddag van zijn Evangelisch socialisme getuigd. In Barchem zat hij gaarne mee in de kring der stilte; het werk in Bentveld heeft hij mee voorbereid in het Bestuur, en het met vreugde zien groeien.

Uit het donkere arbeidersleven is hij opgekomen. De sterke stem van het socialisme heeft hem gewekt.

Het licht van het Evangelie is hem blijven geleiden. Ook door de laatste eenzame strijd. Zijn ziel hebbe vrede.

Waarachtigen of bedriegers?

„Als iemand verre reizen doet, Dan kan hij wat verhalen.”

Zo luidt het in ’t oude vers van Oom Jurriaans, den wereldreiziger en zo is het inderdaad. Een veelbereisd mens kan veel verhalen en doet dit gewoon* lijk ook graag. En dan kan het wel eens gebeuren, dat hij onder ’t verhalen zich door zijn fantasie of door de lust om indruk te maken laat medeslepen en dingen vertelt, die niet helemaal waar zijn, en ook niet waar worden, als hij er ten slotte, door ze herhaaldelijk te ver* tellen (hoe vreemd, dat zo iets mogelijk is!) zelf geloof aan slaat.

Het kan echter ook gebeuren, dat zijn toehoorders, vooral wanneer het een* voudige of bekrompen mensen zijn, die niet op de hoogte zijn van wat er in de wereld te zien is, den verhaler met on* gelovige, wantrouwige ogen aankijken, als hij vertelt van vliegende vissen, van dwergvolken, van sprinkhanenscharen, die als wolken de zon verduisteren en dergelijke wonderbaarlijkheden. Dan knipogen die luisteraars even tegen elkaar en zeggen later: wat was hij weer aan ’t opsnijden!

Dat is heel begrijpelijk. Toch was die verhaler oprecht en wat hij vertelde was waar. Maar de luisteraars hielden hem voor een fantast of bedrieger.

Wanneer mensen verre reizen doen op geestelijk gebied (waarbij ze rustig in hun kamer op hun stoel kunnen blijven zitten), en zij verdiepen zieh in oude, heilig genoemde geschriften uit vroeger tijden en uit verre landen afkomstig, of zij lezen boeken van dichters en den* kers uit oude en nieuwe tijd, dan kunnen zij ook wonderbare dingen beleven. Zij komen in een wereld van ongrijpbare en onzichtbare dingen, die toch werke* lijk zijn en waaraan namen gegeven worden als Geest, God, Gerechtigheid, Waarheid, Liefde. En als zij tot zieh* zelve inkeren, dan ontdekken zij ook daar verborgenheden in het hart van den mens „die onbekende”, dan doen zij wonderlijke belevingen op en spreken van zonde en vergankelijkheid, van ge* nade, verlossing en eeuwig leven, woor* den, die in ’t dagelijks leven zelden gebruikt worden, maar die voor hen dan waarde en betekenis krijgen. En van dit alles kunnen zij ook vreemde verhalen doen. Ook dan wil het wel gebeuren, dat enkelen onder hen zieh laten ver* leiden om hun belevingen wat al te schoon en te fantastisch voor te stellen en zichzelf tenslotte iets wijs te maken, wat niet ten volle waarheid is. En ook kan het geschieden, dat anderen, die zieh nooit om die onzichtbare wereld bekommerd of zich in die onbekende diepten en verten gewaagd hebben, hen met ongelovige en wantrouwige blikken aanzien en hen voor fantasten of be* driegers houden. Dat is zeer begrijpelijk. Zolang een mens deze wereld enkel ziet als een product van stof en kracht, van blinde wetten en noodwendigheden.

waarop hij zich blind staart, kan hij wel niet anders spreken als over het „logen* licht des geloofs” en over godsdienst als „opium voor het volk”.

Zodra hij echter door de ervaringen van het leven, vooral door de smart gerijpt, geleerd heeft dieper over de wereld en de zin van het bestaan door te denken, zodra de grenzen, die hij aan zijn eigen denken gesteld had, verzinken en nieuwe horizonnen openvliegen, dan gaat hij begrijpen dat de taal van het geloof geen leugentaal is en dat zij, die deze taal spraken en spreken, geen be* drogen of zichzelf bedriegende fan* tasten zijn. Dan leert hij verstaan, dat in woorden als God, Geest, Gerechtigheid, Liefde, de waarheid dichter benaderd wordt dan met de woorden atoom, ener* gie, natuurwet, economische noodwen* digheid en erfelijkheid, al behoren deze ook tot de werkelijkheid.

In 2 Cor. V spreekt de schrijver van deze brief over zichzelf en zijn mede* Christenen „als bedriegers en toch waar* achtigen”. Blijkbaar heeft hij ook reeds de ervaring opgedaan, dat de taal des geloofs, die hij sprak, door anderen leugentaal genoemd werd. Hij trekt er zich wijselijk niets van aan; hij begrijpt vermoedelijk, waarom die mensen zo spreken en zegt eenvoudig: „toch waar* achtigen”. Hij had er nog hij kunnen zeggen: en de waarheid zoekende en er iets van ontdekkende.

Paus Gregorius IX moet eens gezegd hebben, dat het goed en nuttig was, dat er ketters en ketterijen waren, omdat deze de gelovige katholieken dwongen tot zelfbezinning en tot het pogen om die ketterse leerstellingen door leer en leven te ontzenuwen.

Desgelijks zouden de in God gelovigen zich erover kunnen verheugen, dat er on* en anti*godsdienstige mensen zijn, omdat deze hen dwingen zich af te vragen: Is mijn geloof waar en waar* achtig? Is het geen zelfsuggestie? Maak ik mijzelf niet iets wijs of heb ik mij iets laten wijs maken, omdat ik het gaarne wilde geloven?

Maar hebben die anderen zieh niet diezelfde vragen voor te leggen? lm* mers, zoals de Deense denker Kierke* gaard tereeht zegt, kan een mens op tweeërlei wijze bedrogen worden, n.l. doordat hij gelooft wat niet waar is, maar ook doordat hij niet gelooft in wat de waarheid is. De ene mens loopt meer gevaar zich aan het eerste, de andere zich aan het tweede schuldig te maken. Ook kan één en dezelfde mens van het ene in het andere vallen. En dus is het aller zaak om bovenal te traehten waar* achtig, in de hoogste zin waarheid* lievend te zijn, ook al wordt men dan door anderen voor bedrieger gescholden.

P. ELDERING.