BUITENLANDSE KRONIEK

Het hek van de dam?

„De natie van St. Wenceslas, Johan Hus en Thomas Masaryk zal geen natie van slaven zijn”.

Wij weten, aldus Schwarzschild in het Neue Tagebuch, dat de nieuwe gebeurtenissen opnieuw bij tienduizenden onschuldige mensen de wervelkolom van hun klein, onschuldig particulier leven zullen vernietigen en slechts een handvol duistere existenties nut zullen opleveren. Maar dat is het enige treffende van het schouwspel. Politiek wordt niets vernield, wat niet reeds eerder vernield was...”

Niet omdat daarin het enige „nieuws” steekt, maar omdat voor ons het menselijke principieel in de politiek vooropstaat, gaat onze eerste aandacht uit naar de slachtoffers van de nieuwe revolutie in Midden-Europa. Een nieuwe golf van lichamelijk en geestelijk lijden stort zich uit over een mensheid, die reeds murw gebeukt raakt onder een nimmer aflatende branding.

De Tsjechen zelf hebben daarbij wellicht minder ons medelijden van node, dan onze trouw en ons geloof. Het is hard, het lot, dat dit volk getroffen heeft, dat na eeuwenlange knechtschap een korte tijd van de gulden vrijheid heeft genoten en nu weer in de nacht van de onderdrukking ruw wordt teruggeslingerd. Maar er zijn volken, die tot lijden geroepen schijnen en daartoe de kracht verkregen. Na de morele ontreddering, welke op de September-dagen van het vorige jaar volgde, viel de laatste maanden onmiskenbaar een herstel te constateren, dat zelfs min of meer het gewelddadig ingrijpen van den veroveraar heeft „geprovoceerd”.

Zonder het raffinement en de wreedheid der Gestapo-terreur te onderschatten, geloven wij, dat een volk, dat drie eeuwen onderworpenheid te boven is gekomen, uiteindelijk, zoals zijn regering in de Septemberdagen verkondigde, „geen natie van slaven zal zijn”.

Wat wij te doen hebben, is te protesteren tegen al degenen, die menen uit de willekeurige feiten van de dag een oordeel over het bestaansrecht van dit volk te mogen afleiden. Het deed ons pijn, een geleerde als prof. Brugmans in de „Telegraaf” juist in dit uur de „kunstmatigheid” van de Tsjecho-Slowaakse staat te zien aantonen. Men zou van een historicus meer „afstandnemen” hebben verwacht. En het valt nog te bezien of met name de Slowaken, voorzover zij aan een bewust geestelijk leven toe zijn, niet te eniger tijd, wanneer zij hun schaamte over het jammerlijk verraad, tegenover een zustervolk gepleegd, te boven zullen zijn gekomen, deze overhaast „bewezen” onverenigbaarheid met de Tsjechen niet metterdaad zullen logenstraffen.

Deerniswekkender en uitzichtslozer is het lot van diegenen, die reeds eenmaal, tweemaal, ja zelf drie- en viermaal aan hun beulen zijn ontsnapt en thans in Praag in een onontkoombare vai zijn geraakt. Wij lazen vorige week nog een oproep om steun voor een kolonie van Duitse vluchtelingen die na 1933 een onderkomen bij Praag hadden gevonden, merendeel slechts als wrakken aan de nazihel ontsnapt, maar na September ’3B in uiterste nood en levensgevaar. De roep om hulp is thans verstomd.

Zo zijh er tienduizenden Duitsers uit het Rijk, uit Oostenrijk, uit het Sudetengebied, die een kommervol bestaan voortsleepten in afwachting van een veiliger toevluchtsoord, velen met visa en reisvergunningen reeds in de zak. Zij allen zijn „gevangen” en het zullen slechts weinigen zijn, die door de mazen van het net der Gestapo zullen kimnen ontsnappen.

En tenslotte zijn er altijd weer de Joden. De verbranding van de synagoge in Brno is

een mene tekel. Voor blinde rassenhaat en wrok bieden de nieuwe protectoraten van het Derde Rijk en van de Magyaren-republiek een uitgebreid veld. Hitler’s „vrede” kent geen genade.

Hitler's „succes"

Hitler’s „vrede” kent ook geen grenzen. Heel wat politici zijn of schijnen verrast door het feit, dat het Derde Rijk zo gemakkelijk de ~rassen”-camouflage voor zijn veroveringspolitiek heeft prijsgegeven. Wij kunnen moeilijk aannemen, dat enig staatsman zo naïef was, deze leer van de „stamgenoten” ernstig te nemen. Tot dusver had de hantering van het argument, dat Duitsland overal voor zijn verspreide afstammelingen moest opkomen, profijtelijk genoeg gewerkt. Omdat het grote publiek buiten Duitsland maar al te graag geneigd was, niet zo zeer de rechtvaardigheid, als de betrekkelijke geruststelling, in de begrenzing der rassen-eis opgesloten, te aanvaarden. Zolang de Duitsers alleen de „hunnen” wilden bijeenschrapen, liepen de anderen niet zulk een onmiddellijk gevaar. Al was het nazi-rassenbegrip op zichzelf vaag genoeg.

De theorie van Duitsland’s „levensruimte”, die thans de expansie van het Derde Rijk moet billijken, mist deze verdovende werking ten enenmale. Wanneer het er om gaat, de Duitse „levensbelangen” te bevredigen, kan niemand zich meer veilig gevoelen. Ten eerste, omdat die „levensbelangen” in overeenstemming met de hele, door natuurlijke en historische omstandigheden bepaalde, mentaliteit van het Duitse volk, grenzenloos zijn. Maar vooral, omdat deze theorie het huidige gangster-regime tot een schamel excuus moet dienen bij alle rooftochten, die het nog voor zijn naakt voortbestaan tegen aangrenzende volken zou willen ondernemen.

De complete onderwerping van Tsjecho-Slowakije bevrijdt het Derde Rijk van een, ook na September nog altijd voortbestaand gevaar in de rug bij eventuele militaire acties naar het westen. Zij speelt anderzijds de bankroete nazi-economie een goud- en deviezen-reserve van minstens 700 millioen gulden in handen, benevens een moderne oorlogsindustrie van de eerste rang en een reserve van mUlioenen arbeidskrachten. Overheerste in September, toen de Tsjechische Maginotlinie weggevaagd werd, het eerste, strategische gezichtspunt, ditmaal treedt het roofkarakter, waarbij men ook de minstens duizend Tsjechische oorlogsvliegtuigen en de verdere wapenuitrusting der Tsjechen niet moet verwaarlozen, op de voorgrond. Geen van beide aspecten zijn voor de omringende wereld, voor zover zij de toorn of de begeerten der nazi-despoten heeft te duchten, bemoedigend of opwekkend.

Het is daarbij voor de naastbetrokkenen, waaronder wij ons hier te lande helaas ook mogen rekenen, een schrale troost te weten, dat deze buit buitengewoon duur gekocht is. Evenals in September is het ook thans bankroetiers-politiek, welke Hitler voert. En ditmaal heeft hij wel zijn laatste crediet in de wereld verspeeld. Het geforceerde „succes” tegenover de weerloze Tsjechen en Slowaken heeft het Duitse volk de weg afgesneden naar dat „vreedzaam” leiderschap van een ~Mittel Europa”, dat zovele Duitse politici heeft begoocheld en dat de Britse „bevredigings-politiek”, mits gepaard met een zekere economische matiging, bereid was Hitler toe te staan. De ontreddering en verwoesting, welke de openlijk gewelddadige expansie naar het oosten tengevolge heeft, moet tenslotte Duitsland zelf in de maalstroom meesleuren.

Hitler’s jongste zege is, internationaal en op de lange baan gezien, erger dan een Pyrrhus-overwinning; zij is een diplomatieke terugslag. Zij is misschien zelfs het begin van het einde. Maar, naar wij vrezen, van een

„Ende mit Schrecken”. Onzeker is slechts, hoever deze verschrikking naar buiten zal uitslaan.

Vredes-front?

Niets heeft ons duidelijker de ernst van de toestand doen beseffen, dan de grote ommekeer in de politiek der westerse mogendheden. Dat Chamberlain formeel „München” heeft prijsgegeven en Daladier het Duits-Pranse pact van November waardeloos heeft verklaard, zegt ons oneindig veel meer, dan de gewelddaad tegen Praag zelf.

Wij zullen ons niet op de rechterstoel zetten en ook niet als hart- en nierenproevers optreden tegenover de Chamberlams en Daladiers. Het gaat er niet om, of de Britse premier bij zijn verontwaardiging over Hitler’s woordbreuk en de uiting van zijn lang opgekropte gevoelens van afschuw over de Gestapo oprecht is dan wel dat typisch mengsel van geveinsheid en naïeveteit betoont, waarvoor de Britse poUtiek berucht is. Het gaat er ook niet om, of Daladier met zijn hulde aan de Tsjechen niet rijkelijk laat was. Waar het wel om gaat is dit, dat we hier met politici te maken hebben, die de hele internationale diplomatie, de traditionele en de moderne na-oorlogse politieke verhoudingen onderste boven hebben gegooid niet te München, maar reeds begin 1938! en die thans deze hele nieuwe „realistische” politiek mislukt moeten verklaren, na ruim één jaar praktijk en na ontzaglijke offers.

Ook wanneer men die politiek in zijn meest „realistische” zin uitlegt, namelijk als een verkrijgen van uitstel door concessies, teneinde eigen bewapenings-achterstand in te halen; ook wanneer men zou moeten erkennen, dat in dit opzicht de Duitse haast een uitvloeisel is van het verkleinen van die achterstand; ook wanneer men moet toegeven, dat althans in Engeland Chamberlain’s „bevredigings”-politiek zelfs den felsten pacifist eventueel achter de regering zal doen aanlopen in een opgedrongen oorlog; ook, ja, juist dan vragen wij: is die politiek dan niet vreselijk kortzichtig geweest en hadden haar dragers dan ooit zo vaak het woord „vrede” in de mond mogen nemen?

Tegenover het aecute Duitse gevaar vormt zich thans een statenfront, waarbij het conservatieve Engeland ditmaal ook niet terugschrikt voor de medewerking van de Sowjet-Unie. De collectieve veiligheid herleeft en er is een neiging om het feit, dat juist haar grootste ondermijners in Engeland en Frankrijk zich thans tot haar bekeren in de nood, als een winst aan haar werkelijkheidsgehalte te beschouwen.

Wij hebben enige moeite, om deze collectieve veiUgheid van de Chamberlalns en de Bonnets op haar juiste waarde te schatten. Ondanks het meesterlijke pleidooi, dat Lord Halifax voor haar in het Engelse Hogerhuis heeft gehouden, draagt zij voor ons een onheilspellend karakter. Zfj is niet een vredespolitiek, een fundament voor een constructieve, op recht en samenwerking gerichte internationale vredesactie. Zij is een noodsprong. Zij is een bewijs, dat de tijd voor elke vredespolitiek, zowel de Chamberlainse als de Geneefse, verloren dreigt te gaan en dat alles zich voorbereidt op de omslag van de latente, de „koude”, in de daadwerkelijke, de verzengende oorlog.

Ongetwijfeld heeft ds. Bruyns gelijk en is het niet onze taak, de gemoederen nog meer te verontrusten, dan het wereld-alarm reeds vermag. Maar het gaat ook niet aan, de feiten te verdoezelen. Het is mogelijk, en in het begin dezer week waren er aanwijzingen voor, dat het onweer ook ditmaal zich zou oplossen. Maar het onheil zal stellig wederkomen en eenmaal onafwendbaar zijn, indien de volken niet eindelijk zich van hun verantwoordelijkheid bewust worden. Uit de jongste geschiedenis kunnen zij ervaren, dat de vrede niet door concessies en transacties kan worden gekocht, maar dat zij door de solidariteit der vreedzame volken in arbeid, leed en strijd moet worden veroverd.

B. W. SCHAPER.