Judas

CiOTTO

Mk. 14:43—52. En aanstonds, terwijl hij nog sprak, kwam Judas, een van de Twaalve, vergezeld van een bende met zwaarden en stokken, vanwege de overpriesters, schriftgeleerden en oudsten. Zijn verrader had met hen een teke.n af gesproken: hij dien ik kus, die is het; grijpt hem en voert hem goed bewaakt weg. En regelrecht op Jezus toetredende, zeide hij tot hem: Rabbi en kuste hem. Hierop sloegen zij de handen aan hem en grepen hem. Maar een der omstanders trok zijn zwaard, trof den slaaf van den hogepriester en hieuw hem een oor af. En Jezus nam het woord en zeide tot hen: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken, om mij gevangen te nemen! Dag aan dag was ik bij u in den tempel, lerende en gij hebt mij niet begrepen. Maar zo moeten de Schriften vervuld worden. Toen lieten allen hem aan zijn lot over en vluchtten. Maar een jongeling volgde hem, met slechts een doek om het lijf; dien grepen ze; maar hij liet den doek in den steek en vlood naakt weg.

Beschuldigt Judas, noch en scheldt Hem, om zijn valse daden; Want gij ook, om ’t vervloekte geld, Zelf Christus hebt verraden. Of gij hem met den mond belijdt, En schijnt den kus te geven. Om dartlg penningen profijt Brengt gij Gods Lam om ’t leven. VONDEL.

Judas, één der Twaalve. Met onze bijbelse kennis van die twaalf discipelen is het eigenlijk wonderlijk gesteld. Sommige, Petrus en Johannes, zijn door allerlei voorvallen duidelijk gekarakteriseerd; wij kennen ze. Van andere weten wij slechts de naam. Van hem. Judas, al niet zo heel veel meer. Hij is een der noodzakelijke stukken in het grote schaakspel

dat op Golgotha schijnt te eindigen. Zo wij al een beeld van den mens Juda.s in ons omdragen, dan heeft dit waarschijnlijk meer trekken aan den verrader die in onszelf woont dan aan de bijbel ontleend.

Hoe is Judas tot Jezus gekomen? Het wordt nergens verteld. Alleen dat hij een dergenen is die worden uitgezonden met macht tot genezing en om te prediken. Wil weten ook dat Judas „de beurs hield” voor het kleine groepje. In twee evangeliën komt Judas dan tot zijn verraderlijk plan, nadat een vrouw Jezus met kostbare balsem de voeten heeft gezalfd, in het derde als de houding der priesters dreigender wordt en het einde nabij schijnt, in het vierde waar Jezus als Godszoon alles weet en in de hand heeft, is het alsof hijzelf Judas aan den duivel uitlevert, omdat er voor de rol van den verrader een speler nodig is.

Judas wordt het met zijn lastgevers eens over een loon van dertig zilverlingen en doet zijn werk Dan komt het berouw, al voor de kruisiging; Judas brengt het bloedgeld terug; de priesters wenden zich gechoqueerd af: wat gaat ons dat aan? Maar hij smijt het geld de tempel in, loopt weg en hangt zich op.

DE JUDAS-KUS

Ziedaar wat wij van Judas weten. Met een dosis phantasie is daar nog wel iets van te maken. Deze verrader was in elk geval niet de gewetenloze moordenaar, die onbewogen blijft na zijn daad en goede sier maakt van de winst. Integendeel, van geldzucht merken wij niets, behalve dat Judas zijn verraad niet kosteloos aanbiedt. In zijn berouw en in het feit dat hij zich ééns bij Jezus had aangesloten blijkt bovendien een sterke gebondenheid aan zijn slachtoffer.

Zo is men gekomen tot de plausibele veronderstelling dat Judas een vurig aanhanger van den messias naar oud-Joods model had willen zijn, van den koning, die het volk tot glans en eer zou brengen zo nodig met geweld dat hij in den onaanzienlijken lijdelijken prediker was teleurgesteld, voor zijn teleurstelling wraak nam op wie hem dit aandeed, maar tenslotte gevangen bleek door het innerlijk

koningschap van den duider. Wie graag méér weten wil dan de bijbel zegt, kan zich in deze hypothese verheugen, maar het blijft een hypothese.

Een feit is daarentegen die Judas in u en mij. Wij hebben ons allen wel eens „aangesloten” bij dit of bij dat, bij deze of gene, met geestdrift, met enige opoffering zelfs. En we zijn allen ook teruggedeinsd als het moeilijk werd, dan sloegen we resoluut om, juist op tijd. En we sjacherden niet, maar gewoonlijk werden ons dan ook nog de dertig zilverlingen wel thuisbezorgd in de vorm van lof en vriendelijke waardering en soms toch ook wel in het uitzicht op nu ja, zo iets als zilverlingen. Schweitzer heeft er op gewezen hoeveel beter deze wereld er uit zou zien, als we allen ons

hadden gehouden aan wat we op ons veertiende jaar gekozen hebben. Anderen vertrouwen op het inzicht, dat het idealisme der veertienjarigen zo voortreffelijk corrigeert in ~normale” gevallen. Nu zou het toch wel kunnen zijn dat Schweitzers veertienjarigen iets dichter bij den Christus, de „verstandige” volwassenen dichter bij de priesterlijke overheid en haar trawant staan.

Het Judasje in ons heeft ook wel eens iets van berouw gevoeld, een licht onbehagen, wat angst voor stilte en eenzaamheid, doch we hebben het bloedgeld maar behouden „je hebt een gezin, nietwaar?” en denken nog niet aan een eind.

Of is het einde er al? „Gij wint het geld, en gij verliest uzelven.” Dat geldt, waar men „om ’t aardse goed het eeuwige veracht.” De bijbelse Judas was dieper, hij wist toen het te laat was, dat dit aardse leven geen zin meer had, waar men het eeuwige zo radicaal had weggegooid.

Wij doen het minder radicaal. Wij verraden dit en wij verraden dat, maar zijn misschien te laf om als Judas in dien Enen alles te verraden, in dien Enen, die het korte begrip van zinvol mensenleven toont, en daarin het mensenleven te boven gaat.

Hier moet ik met alle gevaar van vergelijkingen aan Nietzsche denken, die niét laf was. Aan Nietzsche, die dit beeld van menselijkheid verloochende (ook in de Judaskus ligt bij Giotto meer van openlijke strijd dan van heimelijk verraad!) en die ook voor de andere weg koos. Hij heeft geen bloedgeld aangenomen, en toch niet kunnen leven. (We kunnen hier rustig in het midden laten of het zich opbranden primair was aan de loochevan den Mens, of omgekeerd).

Maar anderen streken de aardse winst van dit verraad aan het diepste leven op. Anderen tieren in „het aardse” voorspoedig, nu één de spit afbeet en onderging. Rusland, Italië, Duitsland en wat er verder ook volge, ze leven uit het verraad aan den Mens, die de kruisweg aanvaardde.

U en ik, wij teren van kleine stukjes verraad. Nee, Judas is geen vreemde in onze wereld. Maar het weinige, dat wij van den bijbelsen Judas weten toont meer geest dan onze armzaligheid en onze branie.

Een enkele loochent den gekruisigde.

Velen zoeken de dartig penningen profijt. Allen verliezen zij zichzelven, omdat onze bestemming door den lijdenden knecht des Heren is aangewezen.

F. KALMA—KOOPS.

Als Christus met zijn jongeren te gader gezeten was in d’allerlaatste nacht, Hier is de uur, sprak Hij, zo lang gewacht, dat door de dood Ik trede tot den Vader.

Geen hartenleed, o vrienden, komt Mij nader, als dat de man die Mij te volgen placht om ’t aardse goed het eeuwige veracht en wordt aan Mij een schandelijk verrader.

Iskarioth, uw boosheid Ik wel weet. Neem toch van Mij dien minnelijken beet en scheid daarmee terstond van deze elven.

Des mensen zoon zich gaarne overgeeft; maar ’t waar u goed en hadt gij nooit geleefd: Gij wint het geld, en gij verliest uzelven.

J. REVIUS.