IJit de Kerkelijke Wereld

Op Initiatief van...

Geen kring is er, waar de oproep tot geestelijke en morele herbewapening zo weinig weerklank vindt, als in de kring der gereformeerden. Men verdenke ons niet van overgrote sympathie voor de gereformeerde theologie. En vooral niet voor de levenshouding, die zich op die theologie beroept. De levenshouding immers van het hooghartig isolement, van het fanatiek beter-weten, van het „uitverkoren” zijn.

Toch meen ik, dat de gereformeerden èn de sociaal-democraten hi hun reserve tegenover deze zaak gelijk staan. Want ook onder socialisten vindt de roep om g.e.m.-herbewapening niet zo bar veel weerklank.

Mogen nu herbewapende Nederlanders spreken van het eenheidsfront van sectariërs? Neen. Zij moeten alleen goed begrijpen, dat er groepen zijn, die krachtens hun verleden en hun overtuiging nu eenmaal bij de woorden nauwkeurige voorstelling van de inhoud willen hebben. Want dit is dunkt mij, althans ons, socialistisch, hoofdbezwaar: geestelijke en morele herbewapening doen direct vragen naar de inhoud van de geest en de moraal, en bovenal van het doel der herbewapening. Wij wiUen klaarheid, geen opwekking van ongerichte werkdrift. Wij willen niet alleen weten, wat een ander zegt, maar bovenal wat die ander bedoelt. En dan vragen of zijn doel en ons doel langs gelijke of paralelle wegen te bereiken is.

Het is de nieuwe activiteit, die velen aantrekt, het is de onklaarheid, die anderen afstoot. Het bezwaar, dat wij hebben tegen de Oxford-beweging, wordt hier tienvoudig vergroot, nu het gaat om deze geseculariseerde

Oxford-beweging: daar is een groot reservoir opgewekte goede wU, maar er is geen richtende geest.

De molen in afwachting van het graan

Maar hier wordt het nóg erger, als sommige groepen zeggen, waar men wèl heen wil. Dan duikt een gevaar op, waar we heimelijk voor vreesden. De vrees voor die herbewapening was gegrond in dat woord. In „herbewapening” klinkt Immers iets door van „completering der bewapening”. Er was een verlangen te vermoeden achter die actie, om naast, èn onverbrekelijk aan de militaire maatregelen, ook een geestelijke kracht te wekken, waardoor Nederland niet alleen militair, maar ook geestelijk in staat van verdediging moest worden gebracht. Die vrees is toegenomen, nu wij het manifest van de studentenwereld aan de Koningin onder de ogen hebben gehad. Daarin wordt woordelijk dit gezegd:

~Met terzijdestelling van alle, ook in de studentenwereld bestaande verschillen, in het belang van het Nederlandse vaderland, op initiatief van de Koninklijke Utrechtse Studentenvereniging tot vrijwillige oefening in de wapenhandel, wensen zij aan hun eensgezindheid uiting te geven, door Uwe Majesteit de verzekering aan te bieden van hun offervaardige aanhankelijkheid en trouw”. Hier liggen de kaarten open. Het is waar: anderen mogen iets anders onder het streven naar g.e.m.-herbewapening verstaan. Zij mogen zeggen, dat die herbewapening voor hen een duidelijk gerichte sociale strijd inhoudt. Maar dan vragen wij: wat heeft zulk een beweging dan voor zm, als óók die studenten onweersproken zich op die beweging kunnen beroepen.

Neen, hier in dat studentenmanifest wordt aan de zenuw van de actie geraakt. Hier komt naar voren, alles wat wij noodlottig vinden:

het terzijde stellen van de verschillen (alsof verschillen niet zeer wenselijk kunnen zijn), het hanteren van het vaderlandse belang tot norm van handelen, (alsof belang niet steeds een afgeleid begrip is, afhankelijk van de plaats, waar wij geestelijk en maatschappelijk staan), het proclameren van de eensgezindheid (alsof er geen arbeidsgemeenschap kan bestaan zonder eensgezindheid), en dan tenslotte dat initiatief...

Het zijn dus de wapenhandelaren, beter gezegd, de wapenbeoefenaren, die de studentencorporaties tot zulk een gemeenschappelijke verklaring hebben gebracht. Het zijn de militairen onder de studenten, die éénheid bewust maken. Ziet, dat is grondig mis.

Deze opmerking heeft nog niets te maken met de vraag, of er een sterk leger in Nederland moet zijn. Ook wie dat erkent, zal toch minstens aan zijn Nederlanderschap, d.w.z. aan zijn zin voor vrijheid en aan zijn begrip voor vredesgezindheid verplicht zijn, om het militaire niet de leiding te geven bij de vorming der mentaliteit. Als het militaire apparaat noodzakelijk is, dan is het op zijn allerhoogst een noodzakelijk kwaad. En dan geeft men het geen initiatief. Dan zegt men; gij, militair, zijt dienaar, geen leider.

Het grote gevaar van het mUitarlsme in vredestijd is de overschrijding van zijn noodzakelijke grenzen. Het militarisme is in zijn wezen n.l. grenzenloos. Dat stelt het studentenmanifest in zulk een duidelijk licht.

Maar nu het ergste. De preutse schroom van de Rooms-Katholieken en de Calvinisten om zich te encanailleren is bekend. Toch vinden wij onder de namen der studentencorporaties, die het manifest begeleiden, die van de Rooms-Katholieken en Calvinisten.

Op dit stuk van zaken laten zij zich blijkbaar door het initiatief der militairisten verleiden, om niet alleen in de wereld maar ook van de wereld te zijn.

Conclusie: indien wij, socialisten, christenen, ons zullen storten in de beweging voor g.e.mherbewapening, zullen wij verzekerd moeten zijn, dat het gaat om een geest, waardoor wü ons gedragen weten, en om een moraal, die wij niet behoeven te verfoeien. Zolang wij die zekerheid niet hebben, zullen wij In onze geest en krachtens onze morele opvattingen arbeiden aan de geestelijke kracht van het Nederlandse volk.

De Duitse Kerkstrijd

Het officiële orgaan van de Duitse Evangelische kerk publiceert een communiqué betreffende een „gemeenschapsarbeid van leiders der landskerken”.

De volgende beginselen worden er in opgesteld :

1. ledere boven de staat uitgaande kerkelijke organisatie van Rooms Katholieke of wereldprotestantse bestempeling is een ix)litieke ontaarding van het Christendom. Waarachtig Christelijk geloof ontplooit zich slechts vruchtbaar binnen de gegeven ordeningen der schepping.

2. Het christelijk geloof vormt een onoverbrugbare religieuze tegenstelling tot het Jodendom.

3. De strijd van het nationaal socialism.e tegen iedere poliieke aanspraak op de macht der kerken, zijn strijd om een wereldopvatting, die in overeenstemming is met de aard van het Duitse volk, zijn ten opzichte van de plechtige wereldbeschouwing een voortzetting en voltooiing van het werk, dat de Duitse reformator Maarten Luther is begonnen. Met het in deze strijd nieuw gewonnen, echte onderscheid van politiek, wereldopvatting en religie, wordt echter van zelf ook het ware begrip van het Christelijk geloof weer levend.

4. Voorwaarde voor een eerlijke religieuze strijd of groei en uitbreiding van een waar Christelijk geloof In het Duitse volk, is orde en verdraagzaamheid binnen de bestaande kerken.

De leiders der landskerken verklaren hun gehele kerkelijke arbeid te verrichten in overeenstemming met deze beginselen.

De Duitse geestelijkheid moet hiervoor wel met bijzonder aanpassingsvermogen zijn toegerust...

L. H. RUITENBERG