Tempelreiniging

Matth. 21 : 12—17. En Jezus ging den tempel binnen en dreef alle verkopers en kopers die in den tempel waren er uit, de tafels der wisselaars en de banken der duivenverkopers wierp hij omver, en hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mij,n huis zal een bedehuis heten; maar gij maakt het tot een rovershol. Toen kwamen blinden en lammen tot hem in den tempel en hij genas hen. Maar de overpriesters en schriftgeleerden ergerden zich bij het zien van de wonderen die hij deed en van de kinderen die in den tempel riepen; Hozanna den zoon van David! en zeiden tot hem: Hoort gij wel wat zij daar roepen? En Jezus zeide: Ja. Hebt gij nooit gelezen: uit den mond van kinderen en zuigelingen hebt gij u lof bereid? Hiermee liet hij hen staan en ging de stad uit naar Bethanië, waar hij overnachtte.

Tussen vele Christusbeelden, waarin iets passiefs, ja zelfs iets zoetelijks ons treft, is het een opluchting op deze plaat een Christus van de daad te zien, een Christus die optreedt, die zich niet iaat uitvragen of veroordelen, maar die zelf oordeelt met de zweep in de hand.

Welverdiende schrik en ontzetting is er om hem, het geld rinkelt over de stenen vloer, de tafels rollen omver en wie zich vergrepen heeft aan de heiligheid van het „huis des Heren”, vlucht voor de straffende hand. En wie had zich niet vergrepen? Wie niet verkocht, die had wel eens gekocht, en wie geen geld had om te kopen, die had al die handeltjes in „religieuze artikelen” toch heel gewoon gevonden. Allen waren bevreesd behalve de blinden, die de heiligschennis niet konden zien, en de lammen, die er niet aan hadden kunnen meedoen. Allen waren bevreesd, behalve de kinderen, die het voorval niet begrepen en nog voort jubelden als daarstraks bij de blijde intocht: Hozanna den zoon van David.

Misschien heeft elke religieuze socialist, tegen wien men Jezus’ lijdelijkheid wilde uitspelen, wel eens naar deze perikoop gegrepen. Elk van ons heeft het soms uitgeroepen: Maar Jezus was ook de man die de tempel reinigde, die fel kon woeden tegen de ontwijding van het hoogste. Een ontwijde woning Gods, wat is onze wereld anders? Een tempel, die spreekt van de grootheid en verhevenheid van den Geest, maar waar mensen handel drijven, sjacheren uit eigen belang; waar God in de stilte wonen wil, daar rammelt het geld, daar tracht

de een den ander voor zijn kleine hebberigheid te misbruiken. De schoonste delen van onze aarde zijn door mensenbloed ontwijd, terwijl in een tempel van oudsher ieder veilig zou zijn. Lichamen die tempels waren van geestesleven, werden en worden geschonden.

Hoe hunkeren wij naar de kracht, die als een stormwind over de aarde zou gaan, om het onrecht en de zelfzucht, om het onheilige weg te vagen; hoezeer behoeven wij zelf de gesei en de toorn, waar wij zelf geen kracht voor de ommekeer hebben. In machteloze woede en ergernis schelden wij op deze wereld, op ons zelve. Maar niemand luistert. En ais er tenslotte nog een restje zelfbeheersing is, dan zetten we de tanden op elkaar en doen het gewone dagelijkse werk, met een weerzin, die maar heel langzaam wijkt. Misschien kijken we dan eens naar Fahrenkrogs Jezuskop, waarvan de schilder zelf zegt: ~Het is de mens die heet en hongerend weent, ais zijn dromen ten aarde vallen, die onder tranen ziet, hoe er op getrapt wordt. Het is de mens, uit wien de wereldziel schreeuwt naar recht en licht, en die door de stof en de aardsheid verlamd wordt. Het is de zoon der mensheid, die wetende werd en in de kracht des geestes mensenzielen ziet die hem begrijpen, wiens woord gezag heeft, dat uit de diepste diepte is; hij die ijvert voor zijns vaders huis, die alle winkeliers en woekeraars uit het heiligdom van zijn God verbannen heeft en wiens verhevenheid zelfs zijn beulen nog achting afdwingt.” Ja, dit is wel de Jezus dien wij nog begrijpen kunnen, de Christus naar wien wij uitzien:

Verlosser! kom! de wereld wacht! Die struikelen en dolen, heel dit wanhopige geslacht heeft zich aan u bevolen. Blinden gaan tastend naar u uit, en luistren scherp op eik geluid. De dove speurt alom of hij u ziet genaken! Heer, doe de heemien flakkeren en blaken! Kom!

Uw boden rennen reeds voorbij, de stormwind dorst de landen; de bergen roken; ’t springgetij verdrinkt de lage stranden. De wereld waggelt; burcht en dom zinkt weg of kantelt dronken om. Wat straks nog pronkte en glom is ais een damp verdwenen. Hoor, hoe wij uit den chaos tot u wenen. Kom!

Zo smeekt een mens van deze moderne wereld (Willem de Mérode), en in deze smeek-

bede ligt iets van wat ons tot den toornenden Jezus bracht niet alles.

Het Johannes-evangelie dat Jezus’ leven tracht te ordenen naar innerlijke principieën, plaatst de tempelreiniging helemaal aan het begin van zijn werkzaamheid. Nadat in het wonder te Kana „zijn heerlijkheid zich openbaarde”, toont hij hoe „de ijver voor Uw huis” hem verteerde. En van die eerste uitbarsting is het een lange weg naar Golgotha, waar hij tenslotte zeggen kon; Het is volbracht. Bij de tempelreiniging ziet Jezus als zijn ontzaglijke taak voor zich de afstand tussen wat moet en wat is, tussen het heilige en de wereld.

Het is de gaping die, wanneer er iets van geloof in ons is, ook ons wanhopig maakt: wij vermoeden iets van waarheid en recht en liefde en wij horen hoe onze wereld die werkelijkheden loochent, maar bedriegelijk de namen toepast tot leugen en onrecht en haat.

Maar wij laten ons sussen door sleur en gezapigheid, tot we weer eens opvlammen. Jezus vangt na deze uitbarsting het werk aan, dat steeds stiller, steeds bescheidener, maar ook steeds grootser wordt.

En mogen wij onze toorn uit onbehagen, onze ergernis zelfs maar vergelijken met de heilige, zuiverende toorn van den Christus? Want dien wij hier voor ons zien is niet aUeen voor zijn volgelingen een toornig mens geweest, hij is het wereldzuiverende element, waarnaar de Mérode hunkert, het recht dat het onrecht verteert, de liefde waarin de haat moet opgaan. Hoe lelijk zijn wij in onze woede en van hoe schone adel is deze geselende Christus.

Zijn optreden is een beeld voor de felle kracht die in waarheid en goedheid schuilt, een geduchte en beschamende en zuiverende kracht, waartegen niets bestand is.

Wanneer wij iets hiermee te maken hadden, dan zou zich dat niet uiten in ergernis en klein-menselijke toorn, maar in een gestaald worden door Innerlijk vuur, waardoor goedigheid tot goedheid en vriendelijkheid tot liefde zou worden.

En hier naderen wij tot de deemoed van den dichter, die niet vermaant, maar die bidt: Verlosser kom. Wij kunnen hunkeren naar de stille innerlijke kracht, maar wij kunnen ze ons niet verschaffen al blijft alle slapheid schuld. F. KALMA—KOOPS.

Lilt de Kerkelijke Wereld

President Roosevelt en de godsdienst

Nu de actie van president Roosevelt in aller aandacht staat, wijs ik op een Amerikaanse correspondentie in de ~N.R.C.” van 7 Maart j.1., waarin o.a. het volgende medegedeeld wordt:

Roosevelt heeft in zijn laatste boodschap aan het Congres gezegd: ~Stormen van overzee tarten drie waarden die voor Amerikanen onmisbaar zijn, nu en altijd. De eerste is de godsdienst; het is de bron van de beide anderen, democratie en internationaal goed vertrouwen. In een moderne beschaving vullen zijn elkaar aan. Waar de vrijheid van godsdienst is aangevallen, is de aanval gekomen van bronnen, die tegen democratie gekant zijn. Waar democratie is omvergeworpen, is de vrije uitoefening van godsdienst verdwenen.”

Hierop oefent het ons, religieus-socialisten, zeer nastaande weekblad „Christian Century” met deze woorden critiek: „De president van de Verenigde Staten heeft het Amerikaanse volk uitgenodigd tot een heilige oorlog. Dat is de naakte en verschrikkelijke betekenis van de boodschap. Wij geloven niet, dat de christelijke kerken van Amerika bedrogen of verlokt zullen worden door de uitnodiging van de president om hem geestelijk in zijn militaire uitdaging van de dictators te steunen. Zij erkennen het gevaar, dat de dictators voor de toekomst van het Christendom opleveren. Maar zij hebben reeds lang gekozen tussen het Kruis en het Zwaard. Zij weten ook, dat de enige manier om doelmatig weerstand te bieden is om aan de volkeren van de wereld rechtvaardigheid en levenskansen te bieden, zodat zij geen aanleiding vinden, om hun lot aan dictators toe te vertrouwen.”

Deze fiere woorden maken mij toch bang.