BUITENLANDSE KRONIEK

De deur op een kier?

Vrijheid en vrede

Het zou wel de opperste ironie van onze geschiedenis zijn, wanneer wij onze vrijheid tijdens de voorbereiding tot haar verdediging al reeds verloren. Het zou erop neer-Icomen, dat wij zelfmoord plegen om aan een gevreesd gevaar te ontsnappen”.

Met deze woorden besluit de Engelse militaire deskundige Liddell Hart in zijn ~Europa mobiliseert” een korte, maar scherpe bestrijding van een oorlogsvoorbereiding in Engeland op totalitaire schaal, welke volgens hem de kostbaarste nationale erfenis, die der persoonlijke vrijheid, in gevaar zou brengen. Het zal voor de Arbeiderspartij, die zich hardnekkig tegen de invoering van de dienstplicht blijft verzetten, bij alle aanvallen, welke zij dientengevolge van binnen en van buiten heeft te verduren, een troost zijn, een breed en scherpzinnig deskundige als deze militaire medewerker van de ~Times” naast zich te weten. Ook Liddeli Hart heeft zich tot het laatst tegen de invoering van de dienstplicht verzet.

„Het aanvaarden van de gedwongen dienst, zo betoogde hij in een ingezonden schrijven aan de ~Times”, onder de druk van de uitdaging der totalitaire staten, zou een definitieve prijsgave zijn van onze eigen vitale beginselen de erkenning van een geestelijke nederlaag.” En verder: „Als eenmaal de dwang voor de persoonlijke dienst is aanvaard, zal men moeilijk weerstand kunnen bieden aan uitbreiding van het beginsel tot alle andere aspecten van het leven van het individu als lid van de natie. Wij moeten niet alleen zorgvuldig, maar ook vooruit denken, aleer wij een beslissende stap doen in de richting van het totalitaire systeem.”

De invoering van de dienstplicht, voorlopig voor de twintig jarigen, een goede 200.000 man, is een symptoom van de totalitaire verstarring, die zich ook van de Engelse gemeenschap meester maakt. Wie bedenkt, dat thans reeds bijna twee mülioen pond per dag aan de defensie wordt uitgegeven in een paar jaar is het bedrag verdubbeld —; wie van den econoom Keynes verneemt, dat het economische leven terwille van de oorlogsvoorbereiding hoe langer hoe meer aan banden zal moeten worden gelegd, die zal de ernst van Liddell Hart’s waarschuwing moeten onderschrijven. Het is waarlijk geen wonder, wanneer de Arbeiderspartij dan de vrees koestert, dat op deze militaire conscriptie een industriële zou kunnen volgen. De wijze, waarop de regering, met voorbijgaan van de, juist de laatste tijd volstrekt loyaal medewerkende, oppositie, deze maatregel heeft doorgezet, was allerminst geruststellend. Niet ten onrechte schreef de „New Statesman and Nation”, dat men de vraag kon stellen, of de dienstplicht niet veeleer, in plaats van het fascisme te bestrijden, bestemd was om iets dergelijks in Engeland te introduceren.

De invoering van de maatregel was overigens, vooral gezien de verwachtingen, welke de bondgenoten omtrent een eventuele Britse bijstand koesteren, voor Engeland waarschijnlijk onvermijdelijk. Men zal ons echter in deze tijd heel veel als „onvermijdelijk”, in de maag willen drukken. Meer dan ooit is het daarom zaak, de ogen goed open te houden en niets als vanzelfsprekend te aanvaarden, wat men aan ons wil opdringen. Dat in de moderne oorlog massale dienstplichtlegers onmisbaar zijn, is helemaal niet zo vanzelfsprekend. Wie zich, zoals vele Engelsen, herinnert, hoe in de wereldoorlog het Britse ~mensen-materiaal”, ook toen door de dienstplicht geleverd, bij honderdduizenden in Vlaanderen bij Paschendaele, in een zinneloos offensief van vier maanden tijds voor een „opmars” van enkele

kilometers, werd geofferd, aarzelt, wanneer hij ook in het buitenland links en rechts de noodzaak der jongste Britse maatregelen grifweg hoort proclameren. Het enige element, dat hem er nog enigszins mee verzoenen kan, is het feit, dat althans een behoorlijke regeling voor den „consciëntieus objector”, den gewetensbezwaarde, is aangekondigd.

Maar overigens, hoe triest maar waar zegt Kingsley Martin het in genoemd Engels weekblad; „Zij, die na de wereldoorlog zijn opgegroeid, hebben wel reden tot bitterheid: dezelfde oorlog, die wij bezwoeren te zullen voorkomen; dezelfde oude politieke bent, die ons in 1914 leidde; dezelfde soort generaals, die een generatie lieten ondergaan in de modder van Vlaanderen; dezelfde leuterpraat van de bisschoppen; en hetzelfde weerspannig aanvaarden van de oorlog door Labour en door allen, die schrijven en spreken en de massa’s leiden, die zo hartstochtelijk naar de vrede verlangen.”

Het is nu al zover, dat een Britse premier verklaart, eigenlijk niet meer van vredestijd te kunnen spreken. Wie garandeert ons, dat eer wij ons er van bewust zijn, de vrijheid niet mèt de vrede ons door de vingers is geglipt?

Hitlers „bijdrage"

Dat Hitler heeft geweigerd mee te werken aan een kentering in de internationale ontwikkeling, kon na de Duitse perscampagne tegen Roosevelt geen verrassing meer zijn. Tot dusver, zo heeft Lord Halifax indertijd geklaagd, heeft het Derde Rijk nooit anders gedaan, dan alle mogelijkheden tot een verbetering van de atmosfeer op het kritieke ogenblik saboteren.

De rede van den rijkskanselier voor de Duitse Rijksdag was echter vooral verontrustend, omdat zij zo slecht was, wat men er ook al van bevriende zijde zowel als van de zijde der tegenpartij voor geniaals aan heeft willen ontdekken. Het was een rede, waarvan de onsamenhangendheid en onevenwichtigheid een bewijs vormden voor de onvastheid en onzekerheid, die bij de Duitse staatsleiding schijnt te bestaan. En daarin ligt op zichzelf een enorm gevaar opgesloten. Want wanneer de leiders van het Duitse Rijk tegenover de steeds aangroeiende moeilijkheden hun zelfbeheersing zouden gaan verliezen, zou men daarin het begin van het einde kunnen zien; voorlopig zou daarmee echter het lot van negentig millioen onderdanen en tevens van honderden millioenen Europeanen aan een zijden draad komen te hangen.

Een aanwijzing voor die onvastheid, voor het element van wisselvalligheid en veranderlijkheid op korte termijn, dat in de Duitse politiek schijnt te zijn gekomen, menen wij te mogen zien in het feit, dat de twee belangrijkste besluiten, in de Rijksdag-rede bekend gemaakt, waarschijnlijk pas op het laatste ogenblik zijn genomen. In de, tevoren overgebrachte, Italiaanse tekst van de rede kwamen de opzeggingen van het Brits-Duitse vlootverdrag en van het Duits-Poolse nietaanvalspact, naar het ~Alg. Handelsblad” wist te melden, niet voor. En toch geldt het hier besluiten, die een liquidatie betekenen van de pronkstukken der Hitleriaanse diplomatie.

Het is mogelijk, dat de invoering van de dienstplicht in Engeland bij de Duitse regering de doorslag heeft gegeven om het vlootaccoord van 1935 op te zeggen. Een accoord met Londen is in Berlijn altijd in die zin opgevat, dat Duitsland en Engeland ieder in eigen sfeer vrijheid van beweging zouden hebben; bij de eenzijdige uitlegging, die het Derde Rijk toepast, betekende dit in de practijk, dat Midden- en Oost-Europa voor Duitsland behoorden te worden gereserveerd. Engeland, dat trouwens in Spanje en Palestina terdege had ondervonden, hoe weinig Berlijn zich in wezen van dezë sferen-verdeling aantrok, heeft de laatste tijd getoond, een eenzijdige Duitse overheersing van Europa niet te wiilen aanvaarden. De garantie-verklarin-

gen legden van deze wil tot verzet getuigenis af; de dienstplicht bewees, dat het ditmaal ernst was. Tegenover een Engeland, dat eventueel bereid is, met een landmacht op het vasteland tegen een aanvaller te opereren, stelt Hitler thans weer Duitslands onbegrensde begeerte, op elk militair gebied, met name ook ter zee, de Britse hegemonie naar de kroon te steken.

Een eenvoudiger verklaring is echter, dat de breuk met Londen voor het binnenland is bestemd en een étappe vormt in de psychologische voorbereiding van de Duitse massa’s voor een conflict, door een vijandige, „omsingelende” en verraderlijke wereld aan het onschuldige Duitsland opgedrongen. Uit het arsenaal der oorlogspsychose moest te enigertijd toch het „perfide Albion” voor de dag worden gehaald.

Veel ernstiger echter is de opzegging van het verdrag met Polen. De gehele atmosfeer, waarin deze opzegging plaatsvindt, de zwakke motivering en de dreigende herinnering aan het Tsjechoslowaakse voorbeeld, doen duidelijk uitkomen, dat de Poolse vordering, d.w.z. Danzig en de Corridor, in Berlijn thans opeisbaar wordt geacht. Vér voor de afloop van het tienjarenpact is de termijn verlopen.

De episode van de ~Poolse crisis” is, na de Saar, na Oostenrijk, na de Sudeten, na Memel, aan de orde. Bij de huidige gemoedsgesteldheid van de Duitse rijksleiding, de stijgende verzetswil bij' de tegenpartij en de neteligheid van de hele kwestie-Danzig en Corridor, behoeft men aan de ernst van de diplomatieke toestand geen ogenblik te twijfelen.

De deur wijd open!

C onferenties, een eindeloze impasse of oorlog dat zijn de kansen voor de wereld, schreef de ~Times” na Hitler’s rede. Roosevelt’s boodschap wees naar de conferentie-tafel. Hitler heeft die kans, niet alleen voor Duitsland, voor Europa, maar voor de gehele wereld, op een onwaardige wijze, als een demagoog van de straat, bruutweg afgewezen.

Men heeft beweerd, en zelfs Roosevelt heeft zich in die zin uitgelaten, dat Hitler toch de deur niet helemaal had dichtgesmeten. Hij had hem op een kier, van een duimbreed, laten staan. Maar die kierende deuren worden op zichzelf een gevaar. Hoelang moet de vrede op deze wijze nog op de tocht staan, aleer hij een dodelijke kwaal heeft opgedaan?

Het kost overigens moeite, zelfs voor dit uiterst bescheiden optimisme, overtuigende gronden aan te voeren, want in de grond van de zaak heeft Hitler de hele conferentie-idee belachelijk trachten te maken. En de garanties, waartoe hij zich tegenover de bekende „dertig staten” bereid verklaarde, vormden een aanfluiting van de gedachte, die Roosevelt’s „vredespact voor tien of vijf en twintig jaar” bezielde.

Wat Hitler zich onder deze tweezijdige nietaanvalspacten voorstelt, is eenvoudig de toepassing op grote schaal van het afpersingsen onderwerpingssysteem, dat tot dusver tegen Hongarije, Slowakije, Litauen, Roemenië en Zuidslavië in werking werd gesteld. Het voorbeeld van het eveneens „gegarandeerde” Praag leert, wat een Duitse waarborg waard is.

De enige hoop. die wij na Hitler’s reacties op het voorstel-Roosevelt overhouden is deze, dat de Amerikaanse president resoluut de deur wagenwijd opengooit om vrij baan te verschaffen voor een werkelijke vrede. Wanneer Duitsland en de andere totalitaire staten daardoor niet naar binnen willen gaan, laat het dan uit zijn met het gemarchandeer aan allerlei achterdeurtjes. De grote meerderheid van alle volken ter wereld zou niets liever willen, dan met opgeheven hoofd door de hoofddeur toegang te vinden tot een conferentie-zaal, waar zonder bedreiging en zonder geknoei de belangen van de gehele mensheid vrij-uit ter sprake kunnen worden gebracht.

Het wachten is thans op een nieuw initiatief van over de Atlantische Oceaan. Indien Roosevelt in staat is voor dit initiatief de actieve medewerking te krijgen van de meeste staten van de Nieuwe Wereld, is er kans op een kentering, ondanks alle dreigende donderkoppen. Voor een stevige, zilte bries uit het verre westen zetten wij in het bedompte Europa deuren en vensters wijd open. B. W. SCHAPER.