De Danzigse puzzie

In het jaar 1940 steekt een ongelukkige Poolse Jood, die een sinaasappelpit in zijn holle kies heeft gekregen, wanhopig zijn hoofd uit een coupé-raampje op het station van Danzig en trekt een lelijke grimas tegen een Danzigsen S.A.-man. Een rel ontstaat, die uitloopt op een Europese oorlog, de „laatste oorlogscycloon”, en de ondergang der Europese beschaving.

Het visioen is van H. G. Wells in diens „The Shape of Things to Come”. Het is niet helemaal up to date, maar het is toch weer actueler dan vijf jaar geleden, toen de Amerikaanse journalist Knickerbocker, bij wien wij hier leentje-buur speelden, het volkomen achterhaald achtte door het accoord, dat de Danzigse Senaats-president Rauschning met Warschau had gesloten, en het Tien jaren-pact, dat Hitler met Pilsoedski was aangegaan. Het tienjaren-pact is halverwege blijven steken en Hermann Rauschning, eens gevierd nazi-Senator in de Vrije Stad, verkondigt thans in het Duitse emigranten-tijdschrift „Das Neue Tagebuch”, dat een Duitse bezetting van Danzig het lot van heel Polen en van de westerse mogendheden in de waagschaal zou stellen en tot een wereldoorlog zou moeten leiden, ’t Kan verkeren ...

De rol van den Poolsen Jood in Well’s toekomstbeeld is echter beslist verouderd, want Joden zijn er in Danzig niet meer.

Danzig onder Genève

Danzig en de Poolse Corridor hebben twintig jaar lang de rol van „brandhaard No. 1” in Europa gespeeld. Geen Duitser, van uiterst links tot uiterst rechts, heeft ooit de afscheiding van de stad Danzig, voor 95 procent door Duitsers bewoond, van de Duitse staat en de losscheuring van Oost-Pruisen door de Poolse Corridor van het moederland kunnen erkennen. En anderzijds hebben de Polen het volste recht, wanneer zij erop wijzen, hoe de bevolking van die Corridor in overgrote meerderheid Pools is, ook reeds vóór 1914, en de vrije beschikking over Danzig voor Polen een levensbelang is.

Internationalisering is voor een dergelijk omstreden gebied eigenlijk de aangewezen oplossing. In zoverre lag de beslissing van VersaUles, waarbij de Vrije Stad onder controle van de Volkenbond werd gesteld, m de goede richting. Er zijn meer van dergelijke vitale knooppunten in het wereldverkeer, die in een of andere vorm behoren te worden geinternationaliseerd. Men kan de veiligheid van hartaders van de internationale scheepvaart als de Straat van Gibraltar, het Suezkanaal of het Panamakanaal niet altijd aan de toevallige machtsverhoudingen van eigen-gereide afzonderlijke staten overgelaten.

Zoals zo vaak, bleef de Volkenbond ook echter in de Danzigse kwestie halfweg steken. Er was een Volkenbondscommissarls, maar er was in plaats van een Volkenbondspolitiemacht een Pools garnizoen in de onmiddellijke nabijheid van de Vrije Stad. En omdat Polen bondgenoot was van Frankrijk en de Volkenbond lange jaren volkomen in de schaduw stond van de particuliere bondgenootschappen, kon Warschau de beslissingen van Genève inzake Danzig rustig naast zich neerleggen.

De Vrije Stad is geen succesnummer van de Volkenbondsbemoeiing geworden. Den Polen kon het hoovaardig nationalisme van de PUsoedski’s en de Beck’s wel eens berouwen.

Duits-Pools intermezzo

In deze nationalistische eigengereidheid ligt lede de verklaring voor de toenadering van Polen in 1934 tot het Derde Rijk, welke zich in het tienjarenpact uitte, waarbij het initiatief stellig niet alleen van Duitse kant kwam, zoals men het wel ter meerdere glorie van Hitler heeft voorgesteld.

Inzake Danzig heeft het Duits-Poolse accoord ongetwijfeld vlot gefunctionneerd, in die zin, dat Polen en nazi’s gezamenlijk zowel de democratische als de Volkenbondselementen uit de sfeer van de Vrije Stad verdreven. Jegens de meedogenloze gelijkschakelingspolitiek van de Danzigse nazi’s heeft Warschau een vérgaande en ook gevoelloze onverschilligheid betoond. Het Derde Rijk heeft echter zijnerzijds, ondanks alle hoogdravende woordenkraam over Hitler’s nieuwe „Ost-politik”, die op een gerespecteerd naast-elkaar leven der naties in Oost-Europa zou zijn gebaseerd, in werkelijkheid nimmer afstand gedaan van het vroeger Duitse gebied.

Ook Rauschning sprak in 1934 tegenover Knickerbocker de verwachting uit, dat de betrekkingen tussen Duitsland en Polen in de toen veronderstelde tien jaar zo „innig” zouden zijn geworden, dat de gebiedskwesties eenvoudig hun betekenis zouden verliezen. Wij hebben echter zo langzamerhand geleerd, wat men van zulk een automatische „oplossing” van kwesties naar Duitse trant te wachten heeft.

De Polen, die zich in de jaren na 1934 zeer van het westen afzijdig hielden, Barthou’s politiek jegens het opkomende Duitse gevaar deden mislukken en vele malen ook buiten de Danzigse kwesties meehielpen om de Volkenbond in de grond boren, hebben zich wellicht illusies gemaakt over schadeloosstellingen naar andere zijde. Wanneer Beek dan ook in zijn jongste rede gewag maakt van Duitse toespelingen over vage voornemens in andere richting, waarbij men dan aan een gemeenschappelijk Duits-Poolse operatie tegen Rusland denkt, kon men hem aan het gezegde herinneren van den man, die boter op het hoofd heeft.

Een toonbeeld van zuiverheid is de politiek der Poolse kolonels zeker niet geweest en het is niet zo gemakkelijk, bij de liquidatie van dit Duits-Poolse Intermezzo het jongste verleden zo zonder meer te vergeten.

In de knoei

De situatie is thans zo, dat beide partners van het pact van 1934 in een dwangpositie verkeren.

Ook Hitler is niet vrij, wanneer hij thans op de helft van de eens berekende tienj arentermijn Polen de rekening presenteert. Hij voelt zich gedwongen, de oogst aan buitenlandse successen binnen te halen, aleer de tegenpartij te sterk geworden is en het risico daardoor al te groot zou zijn. Het is echter de vraag, of in Danzig en de Corridor nog op dezelfde wijze successen te behalen zijn, als voorheen.

Polen, dat tegenover de zwakke Duitse republiek zich royaal zou hebben kunnen betonen, kan tegenover het agressieve, sterke Derde Rijk zich geen wezenlijke concessies permitteren. Een vervanging van het Poolse garnizoen bij Danzig door een Duitse bezetting zou de Vrije Stad tot een militaire bedreiging van de hele omgeving, in de eerste plaats van de Corridor en de nieuwe Poolse haven Gdynia, maken. De uitspraak van den Pruisischen koning Frederik 11, die in de achttiende eeuw zelf een vergeefse poging deed zich van de Vrije Stad meester te maken: „wie Danzig heeft, heeft Polen”, is men te Warschau niet vergeten.

Even riskant is een Duitse „corridor” naar Oost-Pruisen, welke Duitse eis enkel uit prestige- of, en waarschijnlijker, uit strategische overwegingen te verklaren is: aan het Duitse transito-verkeer met Oost-Pruisen worden door Polen geen bezwaren in de weg gelegd en dit is dan ook in de afgelopen twintig jaar voortdurend gestegen. Zulk een Duitse doorgang zou het Derde Rijk echter in staat stellen, ongemerkt Danzig en Oost-Pruisen zo zwaar te bewapenen, dat Warschau van daaruit binnen enkele uren kon worden overweldigd.

Teruggebracht op het zuiver machtspolitische niveau, waarop Berlijn en Warschau zelf alle internationale betrekkingen, de hunne

Inbegrepen, welbewust hebben geplaatst, is er voor het vraagstuk Danzlg en de Corridor geen oplossing denkbaar. Zij zou in een vreedzaam Europa al moeilijk genoeg zijn. Men zou er in zekere zin een bevredigende wraak der geschiedenis in kunnen zien, dat beide nationalistische staten thans evenzeer in de knoei zitten, wanneer er niet de belangen van de millioenenbevolkingen der beide staten en van de hele wereld bij betrokken waren.

Want wanneer inderdaad zoals de Rauschning-1939, die het nog van den Rauschning-1934 weten kan, in het emigrantentijdschrift schrijft het Duitsland om niets anders te doen is dan om de bezetting van een strategische sleutelpositie aan de mond van de Weichsel ter voorbereiding van een drastische verkleining van de Poolse staat, „reeds lange tijd doel van de Duitse Ost-politik”, dan staat het lot van Polen zelf onmiddellijk op het spel. Niemand kan aannemen, dat de Polen, die in de achttiende eeuw driemaal achtereen hun land in stukken hebben zien snijden tot er niets van overbleef, en die niet voor niets zeif hebben meegedaan aan de „opdeling” van de Tsjechoslowaakse republiek, een vierde deling lijdzaam zullen ondergaan. En een uitbarsting aan het oostelijk front, zal het westen niet meer ongemoeid laten.

Litwinow af

De Duitse bedreiging van Polen is, naast die van Roemenië, aanleiding geworden tot de organisatie van een nood-verbond tegen nieuwe aanvalsdaden. Dezelfde afstand echter, die er ligt tussen de thans bedreigde, zelf half-fascistische „slachtoffers” en de vroeger aan hun lot overgelaten democratische volken van Midden- en Zuidwest-Europa, bestaat ook tussen het ~vredesfront” van Chamberlain en de collectieve veiligheid van Genève.

Litwinow’s heengaan als uitvoerder der Russische jwlitiek is wellicht het best te verklaren als een bewijs, dat tenslotte ook Moscou van de collectieve, naar de „tweezijdige”, ouderwetse alliantie-vorming is overgegaan. Het lijkt erop, dat Londen en Moscou elkaar sneller zullen vinden op grondslag van een gereserveerde. Incidentele bijstandspolltiek met beperkte verantwoordelijkheden, dan op basis van Litwmow’s één-en-ondeelbaarheid van de vrede.

Niet te miskennen is daarbij, dat een radicale, collectieve garantie aan alle, vaak allerminst volkomen toerekenbare, régimes in de staten-zone tussen Oostzee en Zwarte Zee de Europese vrede wel eens van al te obscure invloeden afhankelijk zou kunnen maken. Maar de „individualisering”, de ont-coUectivisering, die ondanks aUe parolen over vorming van een ~vredesfront”, de internationale politiek kenmerkt, bergt eveneens risico’s. De dezer dagen geuite vrees, dat Rusland zich in zijn isolement zou terugtrekken, was daar één van. De voortdurend opnieuw aan de dag tredende storende en doorkruisende invloeden in de Britse politiek zijn niet minder riskant. Indien in de Britse aarzeling jegens Rusland speculaties zouden hebben meegespeeld, dat men door een alliantie met Moscou Japan niet al te zeer voor het hoofd wil stoten, kan men zich ook een toenemende gereserveerdheid van Rusland indenken. Nog altijd schijnen de Chamberlains en Bonnets niet voldoende te hebben geleerd, dat de anti-Kominternbent niet door gemarchandeer en geïsoleerde toegevendheid uit elkaar te halen is. De strubbelingen, die ter gelegenheid van het zinloze Duits-Italiaanse militaire verbondsvertoon tot uiting zijn gekomen, bewijzen veeleer, dat de „as” en aUes wat daaromheen draait, gauw warmloopt, wanneer één van beide partijen voor al te hete vuren komt te staan.

Het Brits-Frans-Russische afweerfront kan niet anders dan een nood-oplossing zijn. De enige weg, die uit de vermilitairiseerde internationale verhoudingen kan voeren, is door Roosevelt gewezen. Alleen een confererende en coöpererende volkengemeenschap, waarvoor een hechte aaneensluiting van vreedzame staten het uitgangspunt kan vormen, is in staat tenslotte ook voor schijnbaar onoplosbare kwesties als die van Danzig en de Poolse Corridor een redelijke, min of meer ~internationalistische” oplossing te vinden.

B. W. SCHAPER.

BUITENLANDSE KRONIEK