voor zichzelf te zorgen. De noordelijke staten beperkten daarbij hun internationale aspiraties voornameiijk tot een aaneensiuiting in een Scandinavisch blok.

BUITENLANDSE KRONIEK

Scandinavië trekt zich terug

Het is nog niet zo heei lang geleden, dat voor velen, althans van socialistischen huize, het Scandinavische Noorden zoiets als een paradijs-in-wording was. En dat niet aileen wegens de vooruitstrevende sociale politiek in deze statenwereid, die grotendeeis onder leiding of invloed van de socialistische arbeidersbeweging stond, maar ook omdat men zich hier enigszins veiiig waande tegen de toenemende oorlogsvloed, die in de rest van Europa begon op te steken.

Vooral deze laatste verwachting is echter zo iangzamerhand wel een volslagen illusie gebieken. Hoewei natuurlijk de een dichter bij het vuur zit dan de ander, is het toch nergens veiiig in ons oude werelddeel en plannenmakers, die in geval van gevaar naar het uiterste noorden van ons wereiddeel zouden wdiien vluchten, kunnen zich de moeite besparen.

Het aanbod van een reeks niet-aanvalsverdragen, dat Hitier de regeringen der Scandinavische staten heeft laten doen, is slechts een symptoom van de al of niet gewiide lotsgebondenheid van dit deel met de rest van Europa. Er waren echter reeds veel eerder aanwijzingen, dat voor geïsoieerde eiiandjes van gelukzaligheid zeker in deze hoek van de wereld geen ruimte is. Wij denken daarbij voorai aan de toenemende beiangsteliing van Duitse zijde voor aiies wat met de Oostzee verband houdt.

Deze belangstelling beperkte zich daarbij niet tot allerlei bespiegelingen van theoretische aard, maar uitte zich ook in de praktijk. Hoe langer hoe meer werd het duidelijk, dat de beperkte Duitse minderheid in Denemarken, in het vroegere Noord-Sieeswijk, waar 30.000 Duitsers een uitermate beschermde minoriteit van 15 procent vormen, bestemd kon worden tot breekijzer of drukmiddel tegen de Deense staat. Zweden ondervond toenemende last van de nazi-propaganda in het Zweedse bedrijfsleven, voor zover dat op de Duitse markt was aangewezen. Finland, dat sinds enige tijd geheel tot het Scandinavische blok behoort en hier dan ook verder als Scandinavisch land wordt beschouwd, voelde zich bedreigd door de toenemende Duitse invloed in de Baltische landen aan zijn zuidgrens. Op de achtergrond van dit alles stond het besef, dat sedert het Brits-Duitse vlootverdrag van 1935 de Oostzee eigenlijk practisch aan de snel opnieuw aangebouwde Duitse zeemacht was uitgeleverd.

De steeds toenemende spanningen in Europa, die tot voortdurend sneller elkaar opvolgende crisissen voerden, dwongen de Scandinavische staten ertoe, zich rekenschap te geven van de gevaren, die ook zij bij een eventueel algemeen conflict zouden lopen. Denemarken had, behalve zijn Duitse minderheid, het niet minder bedenkelijke voorrecht, als een enorm „vast verankerd vliegtuigmoederschip”, hetzij tegen Engeland, hetzij tegen Duitsland te kunnen fungeren. Zweden kon erop rekenen, aanspraken op een ononderbroken ijzer-leverantie tegen zich te zullen horen formuleren. De Noorse havens waren niet gevrijwaard tegen onwelkom duikbotenbezoek. Finland droeg grotendeels de aansprakelijkheid voor de Aaiandseiianden, die in de Oostzee een strategische positie innemen, welke het best te vergelijken is met die van de Balearen in de westelijke Middellandse Zee.

Al deze overwegingen waren even zovele motieven tot twijfel, of de Scandinavische staten wel zo geheel buiten het spel der Europese machtsverhoudingen stonden, ais zij zeif gaarne zouden zien.

Scandinavië en Cenève

Er is de iaatste tijd, in het bijzonder van socialistische zijde, nogai wat critiek geoefend op de neiging van het Scandinavische noorden zich meer en meer op zichzelf terug te trekken. Met name zijn bittere woorden geuit over de wijze, waarop de noordelijke staten, tezamen met de andere neutrale staten uit de wereldoorlog, hun verplichtingen krachtens het Voikenbondsverdrag drastisch hebben beperkt.

Nu moet men, om biiiijk te blijven, erkennen, dat deze vroegere neutrale staten van de aanvang af in de Volkenbond een bijzondere positie hebben ingenomen en dat speciaal de Scandinavische staten, zoals in het tijdschrift ~Le Nord” onlangs door den Noorsen deskundige E. Hambro werd aangetoond, te allen tijde een zeer gereserveerde houding ten aanzien van het systeem van sancties hebben aangenomen en van militaire sancties nimmer hebben willen weten.

„In de grond van de zaak,” aidus de Noorse schrijver in het officiëie Scandinavische tijdschrift, „heeft er nooit de geringste twijfel aan bestaan, dat deze staten voorstanders zijn van voorkóming van de ooriog, inplaats van de onderdrukking daarvan”. Desondanks namen zij loyaal hun aandeel op zich in de uitvoering van de sancties tegen Italië in het Abessijnse confiict. De grote siag aan het vertrouwen van deze staten in de Voikenbond is door de grote mogendheden toegebracht, in het bijzonder bij het onderhandse accoord Hoare-Laval, dat voor aiie kieine staten een enorme ontgoocheiing heeft betekend.

Sindsdien hebben de Scandinavische staten zich hoe langer hoe meer teruggetrokken op het standpunt der traditionele neutraliteit. Reeds in Juli 1936 legden deze staten, tezamen met de andere ex-neutralen Spanje, Zwitserland en Nederland, hun reserves tegenover het sanctie-apparaat van de Volkenbond neer in een gemeenschappelijke verklaring, welke twee jaar later in Kopenhagen door de zogenaamde Osio-groep nog eens in scherper vorm werd uitgedrukt. Zijn officiëie bezegeling vond dit standpunt tijdens de Voikenbondsbijeenkomst van September 1938, waarin de sancties, mede op aandrang van de Scandinavische staten, minstens genomen werden geschorst.

De voornaamste rechtvaardiging, die men voor dit optreden, tijdens een der grootste crisissen, die zich na de ooriog hebben voorgedaan, kan aanvoeren, is deze, dat de kieine, ex-neutrale staten de dringende behoefte gevoelden, op een ogenblik, waarop over hen heen en buiten hen om de vier „Grote Solisten”, zoals de Zweedse minister Sandler hen heeft genoemd, hun particulier „Vredes-opus” uitvoerden, de eigen vrijheid van handelen ondubbelzinnig vast te leggen, teneinde niet op een of andere wijze automatisch in een algemeen conflict te worden meegesleept.

In het jaar 1923, tijdens het Italiaans-Griekse conflict inzake Korfoe, onttrokken de mogendheden eveneens de beoordeling van een belangrijk incident aan de beoordeling en de regeling door de Geneefse staten-organisatie. Het was toen de Zweedse vertegenwoordiger Branting, met andere Scandinaviërs ais Fridtjof Nansen, tot de corypheeën van een nieuwe internationale orde behorend, die er moedig de Volkenbondsraad aan herinnerde, dat sinds het Voikenbondspact iets in de wereld was veranderd en aiie leden van de bond plechtig hadden beloofd, het grondgebied der andere leden te eerbiedigen.

Zulk een waarschuwende stem had in September 1938 in Genève stellig niet mogen ontbreken.

„Neutraliteit"

De enige les, welke de Scandinavische staten uit de September-gebeurtenissen trokken, was, dat op bijstand van elders, in het bijzonder van Engeland, in de ure des gevaars niet viel te rekenen. De nuchtere werkelijkheid schreef ook de kieine staten voor, allereerst

Een dergelijke biokvorming iijkt ons, aan de buitenkant, misschien vanzelfsprekender dan de noordelijke voiken zeif. Alieen reeds het feit echter, dat deze staten in het verleden meermalen —• in de veertiende eeuw, bij de Unie van Kalmar onder de befaamde Margaretha van Denemarken, zeifs aiie vier onder één gezag hebben gestaan en toch weer uit eikaar zijn gegaan, kan op zichzelf een waarschuwing zijn tegen al te lichtvaardige conciusies. Voor de Scandinaviërs is de herinnering aan de vroegere gedwongen samenleving in veie opzichten een rem voor elke forcering van een aaneensluiting thans.

Ongetwijfeld: economisch, sociaal, cultureel bestaan er grote gelijkvormigheden. In alle vier landen een volledig of gedeeiteiijk socialistische regering, die een zeer verlichte, vooruitstrevende sociale politiek voigt. In aiie vier landen ook een vrij grote mate van sociale homogeniteit: geen al te grote rijkdomsverschillen; daarom ook geen al te scherpe klasse-tegenstellingen en een geleidelijke poiitieke ontwikkeiing. Deze geieidelijkheid vindt eveneens zijn uitdrukking in een rationele beheersing van de economische golfbeweging: ook hier op vereffening gericht.

Maar anderszijds biedt de economische geiijkgeaardheid ook juist wel moeilijkheden: hout-producenten uit verschillende landen, die eikaar op de wereidmarkt beconcurreren; geringe mogeiijkheid tot wederzijdse aanvuliing van behoeften enz. Voeg hierbij de grote verschiiien in miiitaire en economische kwetsbaarheid, bijvoorbeeid tussen Denemarken en Zweden, dan vait te begrijpen, waarom een Scandinavische Volkenbond vaak plausibeler voor buitenstaanders is dan voor de betrokkenen zeif.

Er is ongetwijfeld „gemeenschap”, zoals de Zweedse premier Hansson het noemde. Gemeenschappelijke culturele arbeid. Ook wel economische samenwerking: Zweedse firma’s, die tesamen met Denen een groot spoorwegwerk in Voor-Azië uitvoerden. Voorbereiding ook van voorraadvorming en wederzijdse aanvuliing in tijd van nood. Maar er is geen eenheid.

Het duidelijkste bewijs daarvan leverde het overleg tussen de vier staten inzake het antwoord op Hitler’s niet-aanvals-aanbiedingen. Denemarken bleek hier de zwakke broeder, hetgeen ons spijten kon. Want welk nut kan er in gelegen zijn, zelfs maar een gebaar van toegeeflijkheid te maken tegenover een aanbod, dat toch geen enkele reële waarborg bezit en slechts tot nieuwe, onbescheidener „aanbiedingen” verleiden kan? Maar iaat ons beseffen, dat wij niet over aiie gegevens beschikken en ons oordeel opschorten.

En hetzelfde geldt in het algemeen, wanneer wij de hele Scandinavische politiek, die thans volkomen op neutraliteit, zonder verdergaande perspectieven (ook „Oslo”, het contact met de Lage Landen, was nog te „wijds”) is gebaseerd, een al te grote nuchterheid, op het défaitistische af, zouden willen verwijten. Een herbewapening van Denemarken, waar slechts 11.000 personen meer verdienen dan 15.000 kronen (6000 gulden) zou regelrecht het welvaartspeil der grote massa omlaag moeten drukken. En voor de andere staten, zelfs voor Zweden, staat het niet anders.

Is daarom de beste dienst, welke deze noordelijke democratieën de mensheid kunnen bewijzen, toch niet juist gelegen in hun succesvoiie sociale en economische politiek, die onlangs nog weer in Brussel ook door een Zweedsen werkgever uitdrukkelijk werd erkend? Mits zij niet leidt tot een hardvochtige zelfgenoegzaamheid tegenover de rest van de wereld en mits zij gepaard blijft gaan met die onverzettelijke geestelijke weerbaarheid, waaraan de Zweedse minister Bandier uiting gaf, toen hij elke zwakheid tegenover Duitse antisemitische pretenties jegens het Zweedse bedrijfsleven, met verontwaardiging van de hand wees.

Voor een „ideologische neutraliteit”, voor een verloochening van eigen opvattingen ter wille van de „goede vrede”, is het Scandinavische noorden gelukkig nog niet rijp.

B. W. SCHAPER.