BUITENLANDSE KRONIEK

Oude wijn in nieuwe zakken

Toen de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, Ciano, vorige week Woensdag uit Berlijn terugkeerde, moest hij tezamen met Mussolini op het balcon van het Palazzo Venezia te Rome een hulde in ontvangst nemen van Italiaanse oud-strijders, die de dag herdachten, waarop Italië 24 jaar geleden ten oorlog trok. Dat was in Mei 1915 en, met verbreking van het bestaande Driemogendheden-verdrag, tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Ciano had vorige week juist te Berlijn met veel ophef een militair bondgenootschap met een Duitsland gesloten, dat ditmaal nog vollediger dan vóór de wereldoorlog namens de Donau-wereld kon spreken, omdat het die grotendeels heeft ingelijfd.

Het is niet alleen dit historische toeval, waardoor het militaire pact Berlijn—Rome ons naar het verleden terugvoert. Dit bondgenootschap, met alle gedoe er omheen, met de gebruikelijke geruchten ook omtrent geheime artikelen, ditmaal door één der partijen zelf gecolporteerd, is het treffendste symbool voor de volkomen terugkeer, welke wij meemaken, naar de voor-oorlogse verhoudingen op internationaal gebied.

Niet dat de situatie precies dezelfde is of eenzelfde fatale afloop mag worden gesuggereerd. Een vergelijking van parallel-lopende ontwikkelingen vóór de oorlog en thans doet juist ook eigenaardige verschillen aan het licht treden, welke op het verdere verloop der dingen zeker niet hun invloed zullen missen.

Zo is de thans gesloten Duits-Italiaanse band veel straffer, dan het bondgenootschap, dat in Mei 1882 werd aangegaan en om de vijf jaar tot 1912 toe regelmatig werd verlengd. Een beknopte omschrijving van de inhoud van dit oude verdrag, dat wij in een dezer dagen verschenen geschriftje van prof. H. T. Colenbrander over Europa 1871—1914 tegenkwamen, leert ons, dat Italië zich een neutrale houding bedong voor het gevai van conflicten van Duitsland of Oostenrijk naar het Oosten, met Rusland. Er was bovendien sinds 1897 een Italiaans—Oostenrijkse verzekering, dat men elkaar in de Balkan niet dwars zou zitten en geen van beide staten Albanië zou inlijven.

Wat dit laatste betreft, schijnt Itaiië’s positie thans duidelijk sterker. De bezetting van Albanië verzekerde Rome tot Zuidoost-Europa een toegangspoort. Anderszijds liggen hier dan ook juist mogelijkheden tot onderlinge wrijving, die alreeds inzake Hongarije en Roethenië niet denkbeeldig gebleken zijn. Het nieuwe pact bindt beide staten in vrede èn in oorlog op leven en dood aan elkaar. Zonder reserves inzake conflicten naar Oost-Europa. Maar ook hier is er meer schijn dan werkelijkheid. Want Italië’s aarzeling, terwille van Danzig in een draaikolk te worden meegesleurd, is duidelijk genoeg aan de dag getreden.

Het zou onjuist zijn, een wezenlijk belangrijk en nieuw element in het ideologische aspect van het Duits-Italiaanse bondgenootschap te zoeken. De gemeenschappelijke ideologie is min of meer een ..blikvanger” en een propaganda-middel, hoewel als zodanig niet geheel te verwaarlozen. Voor-oorlogse bondgenootschappen, zoals dat van de drie keizers van Duitsland, Oostenrijk en Rusland, hadden ook hun „zending” de wereld moest toen worden beschermd tegen het ~socialisme”. Men ziet: de termen verschillen niet zo heel veel. De accoorden waren er niet (iuurzamer om. Thans kan men misschien eerder van een ..solidariteit van de onderwereld” spreken.

Hitler, dat kan men wel aannemen, zal zijn zuidelijken partner stellig niet allerlei „extratouren” met buitenstaanders veroorloven. De Duitse druk op de ~as”, vooral aan de Bren-

nerpas, is veel te groot, dan dat Rome zich veel vrije bewegingen kan permitteren. Een andere kwestie is, wat er in een oorlog zou gebeuren, vooral wanneer het bondgenootschap tegenover een overmacht zou staan.

Men kan daarin een zekere geruststelling zien. In 1914, zo verhaalt Colenbrander, weigerde Duitsland op het laatste ogenblik te onderhandelen, omdat het niet zeker van Italië’s steim aan de conferentie-tafel. Thans heeft het Duits—ltaliaanse bondgenootschap het voordeligst gewerkt juist in de conferentiezaal. In een oorlog zou de onzekerheid echter nog groter zijn dan vijf en twintig jaar geleden gebleken is. Het kan daarom gebeuren, dat hoe sterker de tegenkrachten zich organiseren, hoe groter oorlogsrisico een voortgezette chantage-politiek meebrengt, des te eer de totalitaire staten noodgedwongen zullen inbinden.

Het is duidelijk, dat daarop het „vredesfront” is gebaseerd. Het is begrijpelijk, dat de totalitaire heren over deze beteugeling van hun „dynamische” lusten luidkeels te keer gaan. Het is tekenend voor de armoede aan fantasie dezer moderne demogogen, dat zij daarbij naar de versleten „omsingelings”- klaagliederen moeten terugkeren: het is wederom ai „Einkreisung” wat de klok slaat. Het is alleen maar de vraag, of de zenuwen er na dertig jaar niet zwakker op geworden zijn.

Nieuwe „Entente ' Tegenover het Drievoudig verbond Duitsland—Oostenrijk—ltalië vormde zich begin dezer eeuw de Triple Entente Engeland—Frankrijk—Rusland. De Driebond is, vereenvoudigd, herleefd; is het „Vredesfront” van Chamberlain iets anders dan de Entente van 1914?

Men spreekt thans veel over de „terugkeer tot de collectieve veiligheid”, waartoe de Britse regering door de feiten zou zijn gedwongen. Lord Halifax en Bonnet hebben in de Volkenbondsraad beleefde buigingen gemaakt voor de beginselen van Genève. Maiskl heeft hen echter inzake de Chinese kwestie honend op de schuchterheid van dit opnieuw omhelsde „collectivisme” kunnen wijzen. Ook de Volkenbond is min of meer een ideologische ~blikvanger”, en een propaganda-mlddel, dat de nieuwe bondgenootschappen bij de openbare mening moet legitimeren. Een Winsten ChurchUl heeft dit Volkenbonds-opportunisme dezer dagen duidelijk aangeprezen.

Met een werkelijke staten-collectiviteit heeft dit alles echter, althans vooreerst, bitter weinig te maken. Wij ontkennen niet, dat het bij sommige leidende staatslieden, b.v. Lord Halifax, zeer wel de bedoeling kan zijn. Wij miskennen evenmin de waarde van dit noodverband tot behoud op dit ogenblik van de vrede. Maar wij vrezen alleen, dat de sleur, het kiezen van de weg van de geringste weerstand en het gebrek aan inspiratie en wezenlijk scheppend vermogen alle verdere perspectieven, welke thans ter meerdere glorie van de nieuwe Entente worden voorgespiegeld, zullen doen verloren gaan.

Wanneer een man als Chamberlain eindelijk geen andere uitweg meer ziet, dan een coalitie tegen de dreigende agressie, ook met het gewantrouwde en verwenste Rusland, dan is dat alleen terwille van het wereld-omvattende, maar tenslotte beperkte en in vele opzichten ook bekrompen belang van het Britse Rijk. Daarin ligt de grens voor de prijs van de vrede. „Indien Groot Brittannië voor een situatie werd geplaatst, waarin de vrede alleen kon worden gered, wanneer het toestond in gevallen, waar zijn levensbelangen in het geding waren, te worden behandeld alsof het in de raadkamer der naties niet meetelde, dan zou vrede tot die prijs een ondragelijke vernedering worden”. Met deze woorden bezegelde Lloyd George in 1911 het Britse verzet tegen Duitsland’s aanmatiging in Noord-Afrika. De huidige Britse premier, het mikpunt van Lioyd George’s critiek thans, heeft meer dan eens in overeenkomstige bewoordingen zijn

politiek verdedigd.

De macht, die Engeland thans hezig is tegen de bedreigers van de vrede te groeperen, is uitgebreider dan vóór 1914. Het Rusland van heden is innerlijk waarschijnlijk hechter dan van den Tsaar, al zal men ook thans goed doen zich te herinneren, dat de gebrekkigheid en roekeloosheid van de Russische diplomatie in aanzienlijke mate aansprakelijk zijn te stellen voor de catastrofe van Augustus 1914.

Ook thans heeft men de macht van het Duitse militarisme gelegenheid gegeven, zich in ongekende mate uit te breiden en een reeks satellieten om zich te verzamelen. De Triple Entente van voor de oorlog was, volgens een Brits historicus, een „hopeloze poging, een verloren kans terug te winnen.” Wie kan de vrees onderdrukken, dat ook Chamberlain’s „bekering” tot een selfmade collectieve veiligheid te laat gekomen is?

En verder?

Maar laat ons hopen, dat het „vredesfront” nimmer ineen oorlogscoalitiebehoeftover te gaan; laat ons erkennen, dat in deze groepering van, om welke reden dan ook, de vrede begerende mogendheden mogelijkheden voor de toekomst opgesloten zijn. Wie durft dan enig vertrouwen stellen in het vermogen van de huidige leiders der internationale staatkunde, de Chamberlains en de Bonnets en ook de Stalins om deze mogelijkheden tot ontwikkeling te brengen?

Van den man, die thans de Britse politiek leidt en daardoor de toon aangeeft, kan men niet anders verwachten, dan dat hij, na een sterke diplomatieke positie te hebben verworven, evenals zijn voorgangers in de laatste jaren vóór de wereldoorlog zal pogen, toch nog met de tegenpartij tot een accoord te komen. Niets garandeert echter in dat gevai een betere uitkomst dan in de tijd van Lord Grey en Haldane. Zuiver machtspolitisch gezien, uit het gezichtspunt van belangen en begeerten van de afzonderlijke naties, is een harmonisering vrijwel onmogelijk.

~Wereld-exploitatie op nationale grondslag heeft gefaald”, zegt prof. Colenbrander aan het eind van zijn geschrift. De verbetering van onszelf, die hij het ultimum remedium (laatste redmiddel) acht, lijkt ons een werk van te lange adem. Maar waarom, zoals hij, tenslotte clementie bij het nageslacht voor eigen zwakheden te vragen, al is het dan met de onvertaalbaar schone woorden van den ouden Fransen dichter Villon?

Wanneer de huidige staatslieden niets anders weten te doen, dan de jeugd met de oude leuzen van „Meldt u voor de Vrede!” opnieuw voor de slagvelden te recruteren, zoals in Engeland gebeurt; wanneer zij, zoals in Duitsland, weer hele generaties vergiftigt met nationale hoogmoed en rassenwaan, hoe zou die jeugd dan ooit lankmoedig kunnen zijn; zij zou er zelfs misschien niet eens de kans toe krijgen.

Wij zouden niet graag willen beweren, dat de na-oorlogse generaties het zout der aarde zijn. Het is triest genoeg, dat vooral de jongste groepen een geestelijke inzinking vertonen, waarvan wij onlangs in een verslag van een Nederlandse jeugdbond zagen gewagen in de klacht, dat „naarmate de bewogenheid in de wereld toeneemt, de jeugd moeilijker in beweging is te krijgen.”

Maar hoe zou zij voor de Chamberlains, en ook de eeuwige Lloyd Georges en Churchills in beweging te brengen zijn! De grootste dienst die deze versleten figuren zouden kunnen presteren, is eindelijk eens heen te gaan.

Er zijn latere geslachten, die de oorlog van dichterbij hebben leren kennen en hebben leren haten. Het is, dank zij die oorlog, geen talrijk geslacht en het is in een land als Duitsland, wat het beste deel betreft, monddood gemaakt of uitgeroeid. Maar toch zou van deze generaties, die thans op het hoogtepunt van hun leven staan, waartoe mensen als de Edens en vele Labourleiders in Engeland, behoren en die men in vele andere landen zal aantreffen, een nieuw élan moeten uitgaan voor een nieuw initiatief, dat zich niet tot de verstening van de bestaande verhoudingen zou beperken, maar dat een vredesfront als springplank zou benutten voor een nieuw waagstuk van een praktisch samenwerkende vredesbond. B. W. SCHAPER.