Martin Andersen Nexoe

BIJ ZIJN ZEVENTIGSTE VERJAARDAG

Nu (26 Juni) wordt dan deze Deense schrijver, arbeider en uitbeelder van het leven van arbeiders en kleine boeren, zeventig jaar. Is dat al weer zo lang geleden, dat wij met stralende ogen en gloeiende kop over ~Felle de Veroveraar” gebogen zaten en met blijdschap in het hart de ontwikkeling van dezen jongen arbeider volgden? Is dat al weer zo’n tijd geleden, dat wij vaak met tranen in de ogen dat grote verhaal van Ditte (~Ditte een mensenleven”), dat gepijnigde, altijd offerende, dienende moedertje, lazen?

In zijn laatste boeken „Het kleine dier” en „Onder de wijde hemel” beschrijft Martin Andersen Nexoe ons zijn eigen kinderjaren in de trieste arbeidersbuurt van Kopenhagen en in de vrije natuur van het door de zee omspoelde Bornholm. Er ~gebeurt” niet veel in deze boeken der herinnering, en toch zo héél veel! Want zij laten ons de ontwikkeling van een kind zien, laten ons de grote ommekeer in het leven van een kind beleven, een kind dat eens, als slechts weinig anderen, het leven van zijn klasse in kleurige, sterke en voor elkeen begrijpelijke beelden zou tekenen.

Eenvoudig, ongekunsteld en innig is Martin Andersen Nexoe in zijn vertellingen en romans. Hij ziet de zon- en de schaduwzijden in de natuur en in het karakter der mensen. Van alle mensen. Dus ook van de arbeiders. Humor is hem niet vreemd; heel zijn werk is er van doortrokken. Als deze Deen vertelt, dwingt hij je tot luisteren, of je wilt of niet. Hij mag nog zo genoegelijk zitten keuvelen over de kleinste kleinigheden, wij luisteren gretig naar hem. Want deze schrijver is een begenadigd verteller. Hij is een diep voelend, door deernis bewogen mens, die, voorzover hij dit vermag, zijn lijdende medemensen tot steun is. (Hoe heel anders toch dan een Knut Hamsun...!) Ik geloof, dat alleen waarlijk goede mensen, mensen die eenvoudig en natuurlijk gebleven zijn, in staat zijn ons de waarheid over het leven van een Icind mede te delen. In tegenstelling tot zo veel moderne auteurs, die met veel vrijheid (beter; vrijpostigheid) in het rijk van het kind rondstappen. Nexoe voelt zich thuis in de wereld van het kind, hij begrijpt kinderen en houdt van ze.

Twee grote arbeiders-dichters staan in de internationale roman-literatuur naast elkaar: Maxim Gorkl en Martin Andersen Nexoe. Zij beiden hebben een bittere jeugd gehad, een harde leerschool was het leven hen. Maar zij zijn niet ingestort onder de slagen van het lot. Zij zijn erdoor en er tegen in gegroeid. De triestheid van het leven heeft hen niet afgestompt, doch heeft hen gesterkt, heeft hen waakzaam gemaakt.

Twee korte fragmenten mogen hier voor Martin Andersen Nexoe spreken. Daar is het jonge dienstmeisje Ditte, die de dood reeds zo benauwend dicht op de hielen zit. Ach, zij is zo dol op de kinderen, zij houdt zo veel van de wereld. Vierentwintig jaar is ze eerst en toch voelt ze dat ze niet lang meer op aarde zal kunnen blijven. Zij heeft een droom gehad en vertelt die aan haar vriend:

„Herinnert ge u, hoe ik er eens over klaagde dat het onmogelijk was behoorlijke handen te hebben, als men zich zo moet afsloven? Toen hebt ge ze gekust en gezegd, dat ik me daarover niet schamen moest, want dat ze mijn vrijbrief waren in de hemel en op de aarde.

Vannacht droomde ik, dat Onze Lieve Heer ook mijn handen kuste was dat niet wonderlijk? Hij stond bij de tuin van het paradijs, daar waar al de vermoeiden komen om uit te rusten; en de anderen wilden me niet binnenlaten. Ze is te jong! zeiden ze; ze kan waarachtig best nog wat werken. Maar Onze Lieve Heer nam mijn handen en bekeek ze, en toen zei hij: Ze heeft genoeg gewroet; erger zagen mijn handen er niet uit, toen ik de wereld had geschapen! En toen kuste hij ze, en ik schaamde me erg, want ze waren immers niet mooi. Maar het was juist daarom dat hij het deed, en al de anderen neigden zich voor mij”

En in „Felle de Veroveraar” zegt Andersen Nexoe nadrukkelijk hoe hij denkt over den arbeider en over het doel van zijn lectuur: FeUe, jong en eerst aan het begin van zijn

ontwikkelingsweg, komt op bezoek bij Morten, zün veel rijpere en bewustere kameraad, Waaraan hij zo veel te danken heeft.

Morten zat te schrijven in een dik schrift, hij sloeg het haastig dicht, toen Felle binnen kwam. „Wat is dat?” riep Felle en wilde het schrift opendoen. „Maak je nog schoolwerk?” Morten legde verlegen zijn hand op het cahier. „Och, je mag het ook wel weten, ik heb een gedicht gemaakt. Maar je moet er niet over praten”.

Atartin Andersen Nexoe

„Lees het eens voor”, vroeg PeUe. „Ja, maar je moet me beloven je mond te houden, anders denken ze dat ik half gek ben”. Hij schaamde zich en begon hakkelend te lezen. Het gedicht handelde over de armen, die het geheel droegen op hun uitgestrekte handen en er in berustten dat de hogeren zich te goed deden. Het heette: „Laat hen vallen”, en die woorden kwamen telkens als refrein terug. Toen Morten eenmaal op dreef was, las hij ook nog een kleine droevige geschiedenis voor over de strijd voor het brood.

„Wat is dat mooi!”, riep PeUe opgewonden. „Dat is verdomd mooi! Ik begrijp niet hoe je het bij elkaar krijgt, en vooral niet in vers. Je bent een dichter, dat heb ik trouwens altijd wel gedacht; je hebt iets bijzonders. Je hebt je eigen mening en daar laat je je niet door anderen van af brengen. Maar waarom dicht je niet iets groots en moois van iets dat prettig is om te lezen? Dat over ons arme mensen is niet zo belangrijk”. „Dat vind ik juist wel!” „Dat begrijp ik niet. Wat beleeft een arme drommel nu?” „Zie je daar het grote niet van in?” Ja, dat deed PeUe wel. Maar daardoor werd het toch niet ineens tot iets moois. „Jij wil lezen van graven en baronnen”, zei Morten. „Zo zijn jullie allemaal, julhe beschouwen jezelf als uitschot, als het er op aankomt. Dat is de slavennatuur in je. De hogere standen kijken op je neer, en je volgt onwillekeurig hun voorbeeld. Ja, trek maar een lelijk gezicht. Je verwacht geen aanmerkingen van je eigen kant, hé? Het liefst spuug je op het verleden en op je ouders en wil je zelf hoger komen; en als dat niet lukt, dan wil je het lezen in boeken”. Morten was boos. „Kom, kom”, zei PeUe kalmerend. „Zo erg :s het nog niet”. „Dat is het wél!”, riep Morten heftig. „En weet ie waarom?

weet je waarum.' Omdat je nog niet benepen hebt, dat de mens heilig is en het er niet op aankomt waar hij in het leven geplaatst is”. „De mens heilig?”, zei Felle lachend. „Ik ben niet heilig en ik dacht, dat jij het ook niet was”. „Ik hoop voor jou, dat je het wel bent”, zei Morten ernstig. „Anders sta je gelijk met een paard of een machine”. Toen zweeg hij met een uitdrukking op zijn gezicht, alsof er nu voldoende over gezegd was”.

Jaren is het geleden, dat wij de boeken over Felle en Ditte hebben gelezen. Het was een belevenis. En nog vandaag de dag leven die twee voor ons, even fris en even sterk als toen; wij kunnen hen niet vergeten. Hij die hen omhoog getild heeft uit de grijze eenvormige massa en hen tot onsterfelijk leven heeft gewekt, is zelf een arbeider. Een socialist. Een diep religieus mens. H. WIELEK.

ROPTC RRSPREICI'NGEN r>WJZ,JVJ3I^OJrrtUIVIi>

HERDRUKKEN EN VERTALINGEN

„De literatuur” is natuurlijk meer gebaat met nieuwe meesterwerken. Maar voor u of mij persoonlijk kan het evenveel waard zijn, ais goede boeken van twintig of dertig jaar geleden door een herdruk onder onze aandacht of binnen het bereik van onze portemonnaie gebracht worden. En het stuk cultuurwerk, dat in het onder-demensen-brengen van goede lectuur bestaat, kan even goed met oudere als met gloednieuwe boeken worden verricht.

Zuiderzee van Jef Last in de Salamanderreeks, en dus voor ƒ 1.50 gebonden te krijgen, is een reden tot verheuging. Het werk geldt als een van zijn beste. Ik ga langzamerhand geloven dat Last nooit het boek zal schrijven, dat men van zijn groot talent graag verwachten zou: gaaf, verzorgd en zonder inzinkingen het voldragen meesterwerk. Maar een element van grootsheid ontbreekt toch zelden, bij alle kleine zorgen die hij beschrijft; en nooit ziet men hem door de grote lijnen in de heroïek van zijn onderwerp zozeer in beslag genomen, dat het menselijke erbij vergeten raakt.

Van de Forrnn-reeks is mij de opzet nog niet geheel duidelijk. Het is een onderneming van een Zweedsen uitgever (Bermann-Fischer in Stockholm), en twee Nederlandse: Querido en Allert de Lange, naar ik meen de belangrijkste uitgevers van emigranten-literatuur. De boeken die ik in handen kreeg zijn herdrukken van werken, wier auteurs in Duitsland uit de gratie zijn, maar voor een verzameling „Br-iefe Deutscher Mn sik er” of voor „Die Schönsten Erzahlungen Deutscher Roman tik er” zal dat toch niet gelden. Misschien is de bedoeling uitsluitend, het Duitslezend publiek buiten Duitsland in goede uitvoering en voor bescheiden prijs (ƒ 1.25) een aantal boeken van waarde aan te bieden, een opzet die men onvoorwaardelijk toejuichen kan. Ik had alleen graag een verantwoording van de keuze gezien, en ten gerieve van den lezer, die ook niet ailes weten kan, in elk deel wat blo- en bibliografische aantekeningen. Zelfs het jaartal van de oorspronkelijke verschijning vindt men in deze uitgaven niet vermeld.

Van „Maria Stuart” door Ste f a n Zwelg ligt de verschijning nog vrij vers in het geheugen. Misschien is het de lokvogel van de serie, maar dan moet men de verantwoordelijke mensen nageven, dat zij een uitermate beschaafde keuze van lokvogels hebben. Het boek boeit van het begin tot het einde, en laat duidelijk zien wat de grootste kwaliteiten van Zweig’s schrijverschap zijn: een zeer fijn en helder, hoewel wat verstandelijk, psychologisch inzicht, en een scherp gevoel voor de dramatische situatie. Bovendien is het vrij van het opzettelijke en al te dik-opgelegde, dat Zwelg naar mijn mening wel eens op de rand van de wansmaak brengt.

Veel ouder en minder bekend is „Das E X emplar” van Annette Kolb (1913). Geen overmatig belangrijk boek, maar uitstekend geschreven, en met die vleug van ironie en van weemoed, die aan een boek tegelijk iets ontastbaars en iets zeer menselijk geven kan. Annette Kolb, hoewel geen Jood of Marxist, zal voor het huidige Duitsland wel te internationaal geörienteerd en te ruim van opvatting zijn.

Van Heinrich Mann, de broer van Thomas, hebben in de laatste tijd de grote romans over Hendrik IV van Frankrijk (Die Jugend des Königs Henri Quatre, Die Vollendung des Königs Henri Quatre) zeer de aandacht getrokken. „Diekleine Stad t”, in de Forumreeks is dertig jaar oud, en men zal het niet lezen zonder kritiek. Het centrum van intrige en zinnelijkheid, dat deze „kleine stad” is, zal men niet als een spiegel van het werkelijke leven kunnen zien, en voor een satire is de opzet toch weer te realistisch, te zeer naar het