volk te doen, uit deze wereld is ook voortgekomen het oudste instituut voor volksontwikkeling in Engeland Toynbee Hall”. En nu vervolgen wij in telegramstijl: settlements in Engeland, volkshuizen in ons land, in Duitsland (thans opgeheven). Frankrijk, Amerika als centra van werkelijk sociaal voelende mensengroepen. Zo waren er reeds ontwikkelingsmogelijkheden voor den arbeider, lang voordat de arbeidersbeweging in Nederland zelf de systematische ontwikkeling door de oprichting van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (1924) ter hand nam.

Echter is wel aan te tekenen, dat het niet lukte het volkshuiswerk „tot het volk” in de zin van de arbeiderskiasse te brengen, „al is het goed te weten, dat veel arbeiders aan het volkshuis hun cultuur te danken hebben” staat elders aangetekend. „De bewusten, de modernen, hebben de gave niet geaccepteerd, daarvoor was het wantrouwen in de burgerklasse te groot”. Wat overigens niets afdoet aan de betekenis, die aan dit werk kan worden toegekend.

Op andere werkvormen als volksuniversiteit, volkshogeschool, jeugdbeweging wordt tevens de aandacht gevestigd, maar wij kunnen hierop niet verder ingaan.

Belangwekkend is de gedachtengang ontwikkeld in de critische beschouwingen, waar ingegaan wordt op het statistische en dynamische element in de volksontwikkeling; moeilijke begrippen, die ons niettemin na het gelezene duidelijker voor de geest staan.

Berust het statische op „krachten, die in onderling evenwicht reeds tot ontplooiing zijn gekomen en waarvan de werking bekend is”, het djmamische richt zich altijd naar de toekomst, is dus het vernieuwende. Van dit laatste geeft de jeugdbeweging het meest sprekende voorbeeld. Zal het met de volksontwikkeling echter goed zijn, dan zal naar een samengaan van beide elementen gestreefd moeten worden, naar een „twee-eenheid, waarbij aan de dynamische factor de overheersende invloed wordt gegeven”. Dat dit laatste, het zoeken van nieuwe wegen geen kwestie is van een ogenblik, maar een voortdurende sterke zelfwerkzaamheid eist om ook aan het nieuwe de juiste vorm te geven, wordt ons bij de bestudering van de hoofdstukken over de praktijk duidelijk gemaakt. Maar alvorens hierop in te gaan vermelden wij de belangrijke conclusie, der critische beschouwingen, dat volksontwikkeling in een levenshouding moet gegrond zijn. Inderdaad heeft een zulke levenshouding te veel aan allerlei ontwikkelingswerk ontbroken of ontbreekt nog. Onze mens- en wereldbeschouwing zij de basis ook voor ontwikkelingswerk. Dat hiervoor verschillende opvattingen kunnen gelden spreekt vanzelf; voor de samenstellers vormt de evolutieleer, die zij wijsgerig funderen deze basis. En hiermede zijn wij aangeland bij de moeilijkste hoofdstukken van het boek, die na een eerste lezing zeker niet dadelijk begrepen zullen worden. De evolutieleer zal velen tot wie het boek zich richt niet liggen en de vraag is al meermalen gesteld of dit gedeelte in het boek thuis hoort. De meeste waardering hebben wij voor de beschouwingen over Mens en Mensheid, die zeker voor behandeling in studiekring of groep waardevol materiaal inhouden.

Komen wij tenslotte tot de vragen van de praktijk, waarbij de verschillende onderdelen nader zijn belicht en concrete werkmogelijkheden zijn gegeven. Opwekking tot bezinning over de vraagstukken ook van de praktijk hebben de samenstellers reeds beoogd en inderdaad prikkelt het gegevene rijkelijk tot nadenken. M.i. is het het waardevolie van deze hoofdstukken, dat men de stof voortdurend confronteert met eigen ervaring en opvattingen en dit is zeker een positief getuigenis voor de inhoud en voor de wijze, waarop deze is gegeven. Er heeft in de geest van den lezer als ’t ware een innerlijke discussie plaats, die vaak tot kanttekeningen, als „zeer juist” aanleiding geeft. Zo treft ons de juistheid, waarmede de volksdans wordt bekeken (geen herleving van het oude moet meer voorgestaan worden, maar vernieuwing vanuit eigen tijd) en de scherpheid, waarmede stelling wordt genomen tegen steedse gewoonten bij het naar buiten trekken (gramophdons, radio-ontvangers, buitennissige strand- of sportkleding)

om maar enkele voorbeelden te noemen. Zo zouden wij door kunnen gaan en wijzen op wat is gezegd over Woord en Beeld in de volksontwikkeling en daarbij ook spreken over de punten, waar wij het niet mee eens zijn, maar wij achten het bovenstaande voldoende om ieder aan te sporen tot zelf lezen en zelf bestuderen. Zeker is dit het doel, dat de schrijvers voor ogen hebben gehad.

Hoog zijn de eisen, die in dit boek worden gesteld, maar wij voelen, dat volksontwikkeling alleen hiermede gediend is. Moge het geschreven zijn van uit het gezichtspunt van den werker in de stad, dan toch is er zoveel „algemeen goed” ook voor het platteland in verwerkt, dat het streven naar het bereiken hiervan een opgave is voor de jaren, die voor ons liggen.

A. M. BOS

Snhoud

De Impasse, W. B 1 Buitenlandse Kroniek, B. W. Schaper 2 Onschuldig?, F. Kalma—Koops 3 Binnenlandse Kroniek, J. A. Bruins 4 Plorisdorf 1939, H. Roland—Holst 5 Passieve weerstand 5

Verzet der Tsjechen 5 Uit de Kerkelijke Wereld, L. H. Ruitenberg 6—7 Levensnood en zelfverloochening, P. van Wijnen 7 Volksgemeenschap, A. Brink 7

Kritische Kroniek, G. Stuiveling 8 Instituut voor Religieuze en Kerkelijke Kunst, I. Donker B—98—9 Klassenstrijd 9 Radio-omroep, Auditor 9 De wereld van nu 10

Martin Buber’s brief aan Ghandi, H. Wielek 10 Van mensen en dingen, K 10 Boekbesprekingen 10—11 „De Vlaggedrager”, I. Donker—Rutgers 12

De „Vlaggedrager"

De Noordhollandse gewesten van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling hebben in combinatie met gewestelijke afdelingen j.l. Zondag een landdag georganiseerd, die in alle opzichten zeer geslaagd mag worden genoemd. Het festijn werd gegeven op het landgoed „Beeckenstein” even buiten het dorp Velsen.

van de dansers eenvoudig en toch zeer gevarieerd. De felle contrasterende kleureffecten droegen niet in het minst bij tot de levendigheid van het spel.

Muziek, sprekers en lekenspel wisselden elkaar af met als apotheose „De vlaggedrager” een symbolisch dansspel, waarvan wij op bovenstaande foto een fragment weergeven. Het woord dansspel is o.i. wel iets te groot voor dat, wat men samenvat onder deze allegorische bewegingskunst. Zelfs het woord „kunst” is hier enigszins misplaatst, want van strenge gebarenbeheersing en discipline is geen sprake. De dansers geven aan hun gevoelens uiting door natuurlijke gebaren geheel voortvloeiend uit hun individuele aard en aanleg. Slechts zelden krijgt men een gave massale beweging te zien. Niettemin heeft de regisseuse. Els Keezer, er een boeiend geheel van weten te maken. Zij hield de bewegingen

De begeleidende muziek, gecomponeerd door Fokke Wijdeveld en door den componist en Antoon Krelage op twee piano’s gespeeld, was zeker suggestiever, dan de bewegingen van de dansers. Voortreffelijk was vooral het motief waarop de vlaggedrager en zijn twee getrouwen zich bewogen.

Het scenario, van de hand van Hans J. Tobi omvat de strijd van een idealist tegen allerlei vernietigende en afbrekende elementen.

De eindelijke overwinning van het goede en de bekering van de bespotters en verdwaasden tot het idealisme van den vlaggedrager, vormen de climax van het spel. Het leken-materiaal waarmede Els Keezer moest werken, toonde zich soepel en gehoorzaam, zodat dit bewegingsspel een waardig slot van een feestelijke bijeenkomst werd!

I. DONKER—RUTGERS