BUITENLANDSE KRONIEK

Oogstmaand 1914—'39

Augustus—Oogstmaand. 1914—1939. Is er schrijnender associatie denkbaar? Hoogtepunt van de jaarlijkse cyclus in de eeuwige, vreedzame strijd van mens en aarde. Startsein voor de ontketening van het alles verdelgende geweld. Wanneer de oogst binnen is, kan het dodelijke spel beginnen. Zo was het In 1914. Zal het zo zijn in 1939?

Er zijn er, die oordelen, dat dit lugubere oogstfeest van de Dood reeds begonnen is. Stalin heeft het op het zoveelste Sowjetcongres gezegd en in de „Izwestja” heeft dezer dagen een ten onzent onbekend Sowjetscribent het herhaald. Een kwart van de wereldbevolking is reeds door deze „tweede imperialistische ooriog” gegrepen. Vier staten hebben hun onafhankelijkheid verloren en zes è, zeven millioen soldaten strijden op de verschillende fronten van Gibraltar tot Sjanghai.

Mag er op deze Russische schildering van de huidige toestand een en ander af te dingen zijn, niet te ontkennen is, dat naast een partiële, bloedrode oorlog reeds jarenlang een bloedeloze, „witte” oorlog gaande is. Het is de verwoede worsteling aan het front der dipiomatie, het is de krijg in de onderwereld der spionnen, het is de wederzijdse vergiftigingsstrategie met leugens en propaganda. Het is verder, wat men thans noemt de „zenuwoorlog.”

Voordat met de materiële geweldsmiddelen aan de wederzijdse uitroeiing op universele schaal een aanvang wordt gemaakt, wordt alles in het werk gesteld, elkander psychisch en moreel zo onschadelijk, zo murw te maken, als binnen de grenzen van de formele vrede maar enigszins mogelijk is. Daartoe dienen enorme manoeuvres, ostentatieve massavluchten van oorlogsvliegtuigen, wekenlange luchtafweer-oefenlngen en uitbarstingen van allerlei terreur-organisaties.

Het is niet te ontkennen, dat evenals in de tot dusver gevoerde partiële „reële” oorlogen, ook in deze „witte” oorlog de totalitaire staten de aanvallers zijn. Die partiële oorlogen het moorddadig, niets ontziend geweld in Abessinië toegepast, de lucht-moorden op moderne steden in Spanje vormen op zichzelf episodes in de voorbereiding van de wereldbotsing, waarop het in wezen slechts op vernietiging en ondergang gerichte totalitaire „nihiiisme” aanstuurt, misschien vaak zijns ondanks, maar niet onbewust. Zij vormen evenzeer elementen in de geraffineerde ondermijningscampagne tegen den veronderstelden vijand als de financiering van de lerse terroristen in Engeland, de brutale spionnage in Amerika of de royale corruptie der Franse publiciteitsorganen.

Pas sedert zeer korte tijd heeft men, naast de diplomatieke afweer, de alliantie-vormingen en wederzijdse garantie-systemen, van de zijde der op vrede ingestelde staten ook de afweer tegen dit morele ondermijnings-offensief georganiseerd. Na de mobilisatie van de radio beleven wij thans in Engeland en Frankrijk de organisatie van een doeltreffende contrapropaganda. Open brief-schrijvers als de Engelse oud-officier Ktng Hall, die voorheen, evenals het bekende Labour-manifest aan de Duitse arbeiders, door het publiek grotendeels zouden zijn genegeerd, verkrijgen, ofschoon zij zuiver Individueel van opzet zijn, een zo niet officiële, dan toch reële collectieve sanctie der openbare mening. Daverende parades ter viering van de Veertiende Juli in Parijs, proefmobilisaties van de Britse vloot en massale oefenvluchten der Engelse en Franse luchtmacht zetten de contra-propaganda van woord en geschrift de nodige kracht bij.

Zolang de actie eenzijdig van de totalitaire staten uitging, opereerde zij als het ware in een ledige ruimte, die resonerend en geluidsversterkend werkte. Nu er van de andere kant een contra-actie uitgaat, is het effect van het totalitaire rumoer sterk verminderd. Het is de vraag, of de heren, die ten allen tijde het alléén-recht op een grote mond voor zich hebben opgeëist, een tegenspraak op inter-

nationale schaal kunnen verdragen. Wij herinneren ons, hoe een eenvoudig, maar scherpzinnig advocaat in het verleden, toen de nazi’s hun grote slag nog moesten slaan, hun „Führer” zijn zelfbeheersing deed verliezen voor een bescheiden Duits tribunaal. Het is de vraag, of de totalitaire geweldenaars, nu zij voor het forum der wereld-opinie met hun eigen methodes worden aangepakt, daarbij hun kalmte kunnen bewaren.

Ondanks de grotere openheid, ontvankelijkheid en tevens besmettelijkheid der democratieën voor invloeden van buiten, is het toch mogelijk, en juist daardoor, dat de democratische volken ook in deze ~zenuwen-oorlog” over grotere reserves beschikken dan de totalitaire massa’s, die nu reeds jarenlang in een krampachtige, kunstmatige spanning verkeren en daardoor hun gezond geestelijk evenwicht reeds lang verloren hebben. Zo wreekt zich ook op het gebied der morele weerbaarheid de roofbouw, welke de dictatoren op hun volken hebben gepleegd.

Maar zal het opdrogen van de psychische hulpbronnen naast de uitputting der materiële reserves niet een aansporing te meer zijn voor de geweldenaars, om eindelijk zich blindelings in het Grote, alles en allen omvattende Avontuur te storten?

Oorlogsrijpheid

Er is niet zo heel veel voor nodig om het voor te stellen, dat de dingen zich thans met een even grote fataliteit naar een catastrofe toe ontwikkelen als vijf-en-twintig jaar geleden. De statengroeperingen: Frankrijk, Engeland en Rusland als de grote Geallieerden tegen de Centralen: Duitsland (dat de Donaümonarchie grotendeels heeft opgeslókt) en Italië, ditmaal steviger gebonden dan in 1914, komen overeen.

De weerstanden binnen de staten tegen het af glijden naar de catastrofe zijn zeker niet steviger dan 25 jaar geleden. Evenals toen, zijn het ook nu de autoritaire regimes, die het grootste gevaar opleveren. De Duitse dictatuur is stellig niet beter toerekenbaar dan het regime van Wilhelm 11. Maar ook de Russische diplomatie is weinig betrouwbaarder onder Stalin dan onder het Tsaren-regime. Een groot verschil met 1914 is echter het vroegtijdiger en ongetwijfeld breder opgezette ingrijpen van Engeland, dat thans reeds de positie inneemt, die het in 1914 pas na de overval op België bezette.

Ongetwijfeld bestaan er nog altijd onzekere kanten aan de Engelse politiek. Zolang Chamberlain aan het hoofd staat, wiens naam verbonden blijft aan de ongelukkige operatie van München, zal er altijd argwaan blijven bestaan. Dit wantrouwen scheen zelfs niet geheel ongegrond, toen de resultaten van de Brits-Japanse onderhandelingen in het Verre Oosten bekend werden. Toch is het misschien nog altijd te vroeg van een Oosters „München” te spreken, vooral nu het optreden van Amerika de Engelsen een riem onder het hart heeft gestoken.

In Europa zijn twee pogingen, de Engelsen alsnog op het hellende vlak der diplomatieke transacties te brengen, kennelijk mislukt. Een Duitse „woordvoerder” heeft naar een „be-

middeling” inzake Danzig gehengeld: Hitler zou de Vrije Stad in elk geval willen hebben, maar zonder oorlog. Daarbij werden de Engelsen uitgenodigd, de Polen tot rede te brengen. In Engeland is dit proefballonnetje niet aangeland.

Het optreden van den economischen adviseur van Göring, de heer Wohltat, in Londen, is niet zo doorzichtig. Maar het schijnt thans wel vast te staan, dat het initiatief tot het gesprek over een „economische pacificatie” van Duitse zijde kwam. Men kan er alleen over twisten, of het Berlijn werkelijk er om te doen was, te weten te komen, in hoeverre Londen nog met zich „praten” laat, dan wel of het hele onderhoud en de geheimzinnige publicaties over het gesprek van Wohltat met den Engelsen handels-minister Hudson slechts een manoeuvre was in de „witte” oorlog, waardoor speciaal het internationale crediet van Engeland moest worden ondergraven. Het waarschijnlijkst lijkt nog, dat beide motieven werkzaam waren en onwillekeurig, toen de basis voor een serieuze „transactie” bleek te ontbreken, de manoeuvre zich van de zaak meester maakte.

Aan de andere kant krijgt men toch wel sterk de indruk, dat de langdurige besprekingen in Moscou niet zonder resultaat zullen blijven. Natuurlijk valt het ook hier moeilijk schijn en wezen te onderscheiden. Maar de aankondiging van staf-besprekingen door Chamberlain in het Lagerhuis is toch waarschijnlijk méér dan een kluif voor de parlementaire oppositie, alvorens die naar huis wordt gezonden. De totalitaire staten hebben te demonstratief de coördinatie van hun weermachten geregeld, dan dat zij voor de betekenis van een grondig militair overleg tussen Engeland, Frankrijk en Rusland, waarbij ongetwijfeld ook de Polen betrokken zuUen moeten worden, geen oog zouden hebben.

Het is een tragische signatuur van onze tijd, dat wij schrikken wanneer er in de internationale politiek over „vredesonderhandelingen” wordt gesproken. En het is niet minder pijnlijk, dat wij pas in de deugdelijkheid van een „vredesfront” geloven, wanneer de militaire samenwerking daarin wordt aangepakt. Wil dat zeggen, dat wij onderhandelingen reeds uit den boze achten, of ons reeds geheel op de „ernst” van de gewelddadige krachtmeting hebben ingesteld? Dat wij in het „vredesfront” reeds niet meer dan een oorlogsfront willen zien?

De aaneensluiting van de, om welke reden dan ook op handhaving van de vrede ingestelde, staten in Europa blijven wij als een voorwaarde tot een verdergaande pacificatie beschouwen. Waarvoor wij echter vrezen is, dat, evenals in de binnenlandse huishouding der democratieën, ook in hun internationale activiteit het militaire element alles naar zich zal toehalen en scheeftrekken. En alleen in de sfeer van de coöperatie in het geweld is voor Europa geen oplossing mogelijk.

De grootste nederlaag, die de Europese volkeren zouden kunnen lijden, zou daarin bestaan, dat zij na 25 jaar weer opnieuw de oorlog als een zinvolle bestaansvorm zouden gaan beschouwen. Vijf-en-twintig jaar geleden hebben de volken de ploeg aan kant gezet en hem door het zwaard vervangen. Zij hebben daarna in twintig jaar tijds geen kans gezien de verwildering, in vier jaar ontstaan, te overwinnen. Wat zal er ooit nog te oogsten zijn, als opnieuw ons oude werelddeel te vuur en te zwaard moest worden verwoest?

B. W. SCHAPER.

Mr. Strang in Moscou

Hallo? Londen? Het pact is Alles gaat goed bijna

in kannen en „Canard Enchainé.’