Levensopdracht

De Bijbel stelt ons figuren voor de geest, die in hun leven een opdraeht heb« ben ontvangen. In verschillende opzich* ten zijn deze mensen misschien zondig en klein, maar, het volgen van die op« dracht maakt hun leven groot. De vraag vanwaar die opdracht komt kunnen ze niet anders dan met stamelende woor* den beantwoorden; wat ze ervan zeggen heeft alleen symbolisehe waarde; het is een aanwijzing van de richting waarin men het moet zoeken. Ze ontvingen hun opdraeht uit het Mysterie van het leven.

Zo tekent de Bijbel den Joodsen stam* vader Abraham, die de opdracht krijgt om zijn land te verlaten en de woestijn in te trekken. Hij moet eigen berekening opzij zetten en enkel volgen waarheen hij innerlijk bewogen wordt.

Zo lezen we van Mozes, die op het ongunstigste moment, juist als hij tot welstand is gekomen en een jong gezin heeft gevormd, geroepen wordt om dit alles achter te laten en leider te worden van zijn volk.

Zo loopt de lijn door tot Jezus Chris* tus die, bij alles wat Hij doet en zegt, wijst naar den Vader die Hem gezonden heeft.

Zulke figuren zijn er niet alleen ge* weest in het verleden, ze zijn er ook heden. Het leven van een Kagawa, die jaren lang woonde te midden van de paria’s in de achterbuurten van Tokio, is niet te verklaren wanneer deze mens niet een opdracht ontvangen had.

Hetzelfde geldt voor Albert Schweit* zer en anderen. Maar, de Bijbel is het klassieke boek van de levensopdracht.

Nergens wordt er zo fascinerend over gesproken als juist hier.

Zijn de genoemde figuren nu bijzon* der omdat de opdracht tot hen geko* men is? Het schijnt ons toe van niet, want de opdracht komt tot eiken mens. Ze zijn echter bijzonder door de manier waarop zij deze hebben aanvaard in on* voorwaardelijke gehoorzaamheid.

Is het niet zo, dat men de mensen kan onderscheiden naar hun reageren op de opdracht? Het eerste type, dat ons voor de geest komt, is dan de mens, die er zich nooit van bewust wordt, dat hij de opdracht ontvangt. Hij is als de „doven” uit het Evangelie. Meestal is hij de ego* centrische mens, die het te druk heeft met zichzelf om te kunnen luisteren. Hij kan niet luisteren naar een ander mens en evenmin naar God. Meestal is deze mens flink. Martha was ook flink, maar dit belette haar juist om Jezus’ woorden in zich op te nemen.

God krijgt bij deze mensen eerst een kans wanneer hun eigen bouwwerk in elkaar stort en ze zich moeten afvragen of ze met hun eigen plannen en daad* kracht wel iets waardevols hebben be* reikt. Als Ignatius van Loyola niet mank was geworden door een val van zijn paard, was hij de oppervlakkige ridder gebleven en nooit geworden tot den geestelijken strijder.

Een ander type is de mens, die zich wel van zijn opdracht bewust wordt, maar haar afwijst. Eloe dikwijls hoort men niet van mensen, die zeggen: „ik had in mijn leven dit of dat moeten doen, maar....” Dit „maar” wijst dan op een of andere omstandigheid, waar* door ze zich verontschuldigen. Heel begrijpelijk! Het Evangelie tekent ons ook een mens, die de opdracht van

zich afschuift naar later. Eerst wil hij een zeker kapitaal vergaren. Jezus noemt dezen mens een dwaas, niet omdat hij dat geld wil verwerven, maar omdat hij dit belangrijker vindt dan zijn opdracht.

Dit mensentype stelt altijd iets anders boven dat, waartoe het Geheimenis hem roept. Dit behoeft niet altijd geld of goed te zijn, maar kan ook iets wezen van hogere waarde, bijv. een principe, dat gemaakt wordt tot een afgod.

Nog anders reageert een mens, die zijn opdracht voorwaardelijk volgt. De voor* waarde is dan, dat ze overeenkomen moet met zijn eigen wil. Is dit niet het geval, dan gaat hij haar zo lang model* leren totdat God precies wil wat hij wil. Zo trokken de Kruisridders naar het Heilige Land onder de uitroep: „God wil het!” En keizer Frans Jozef verklaarde in 1914 aan zijn volk, dat God zelf hem de wapenen in de hand had gedrukt. Voorwaardelijk volgen is niet volgen.

Tegenover deze drie mogelijkheden staat de vierde als: onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Tenslotte is dit het wat een mensenleven altijd belangrijk maakt. Abraham moet gaan uit zijn land, d.w.z. uit de situatie waarin hij verkeert: uit zijn bepaalde voorstellingen, bepaalde moraal en alles waarin een mens zo ge* makkelijk kan vastlopen. God wil zich altijd verder openbaren en Gods stem volgen is dus altijd: boven het bereikte uitkomen.

Gaan naar het land dat God ons wij« zen zal, is: nader komen tot het Abso* lute en Heilige.

Dit land bestaat niet buiten of boven ons, maar is te midden van ons als hoog* ste mogelijkheidd. Het wil komen altijd en overal.

A. TROUW.

PSALM 91

Aan het slot van haar verkwikkelijk woord over wijlen Mendes da Costa stelt mevrouw Roland Holst de vraag, of misschien het lezen van psalm 91 bij de begrafenis ingevolge een eigen wens van den overledene is geschied. Het antwoord op die vraag moet luiden, dat bij alle Joodse begrafenissen psalm 91, en zelfs bij herhaling wordt voorgedragen. Éénmaal als het stoffelijk overschot wordt uitgedragen, en driemaal als het op de begraafplaats naar de groeve gedragen wordt.

Wie de tekst van de psalm vóór zich neemt, zal deze voorkeur gemakkelijk begrijpen. Van het eerste woord af is deze psalm een uitgezócht geleide om het den reiziger op zijn tocht naar de verste verte mee te geven. En aan het slot rijst de belofte der eeuwigheid.

Toch spreekt hier nog een andere mystiek mede. Waar in het zevende vers sprake is van „duizend, die aan uw zijde en tienduizend, die aan uw rechterhand vallen, maar u niet genaken”, daar wordt bij de uitvaart op boze geesten gedoeld. De Talmud noemt dan ook deze psalm „het lied der demonen”. Merkwaardig genoeg wordt psalm 91 nimmer voorgedragen of men begint bij het slotvers van psalm 90. De meeste Joden weten dan ook niet beter of dat vers hoort er bij. Psalm 91 wordt dan ook altijd aangeduid met de twee eerste woorden van dat voorafgaande slotvers („Welgevallig zij”).

De 90e noemt in de aanhef Mozes als den schrijver van dit „gebed”. Voor den edelen Mendes is zeker naar het woord van psalm 91 de laatste reis „bevrijding en eer” geweest. A. B. K.

(Wij vestigen er nog even de aandacht op, dat het citaat uit psalm 91, hetwelk in het vorige nummer van „Tijd en Taak” stond afgedrukt, behoorde bij het artikel van mevrouw Roland Holst. Red.)

Uit de kerkelijke wereld

Koude weryolging

~Is het wel waar”, zo vroeg een vriendelijke dame, „dat de kerken in Duitsland vervolgd worden? Op de kansel spreekt gij af en toe, of dit vaststaat, maar welke feiten hebt gij?” Ziehier een eerlijke vraag.

Nu is het voor de beantwoording niet voldoende, dat wij wijzen op uitlatingen van regeringspersonen, noch op allerlei speculaties over nieuw-heidendom. Wij moeten onomstotelijke, objectieve feiten leveren. En dat valt soms niet mee.

Daar brengt echter de laatste Oecumenische Persdienst het bericht van de nieuwe verordening op de boekhandel in Duitsland. Ziehier, wat de Duitse regering besloot:

Alle boekwinkels mogen in het vervolg slechts door een persoonlijk eigenaar bedreven worden. Daarmee is het onlmogelijk gemaakt, dat verenigingen boeken op hun eigen gebied verkopen. Dit betekent een ernstige handicap voor alle christelijke bewegingen, die immers hun arbeid moeten verrichten door lectuurverspreiding.

Vervolgens is bepaald, dat boekhandelaren moeten kiezen tussen de verkoop van „algemene” en „christelijke” litteratuur. Daarbij is het verbod vastgeknoopt, dat wie zich toelegt op het één, geen handel mag drijven in het ander. Dit betekent voor de meeste boekhandelaren, die immers slechts zelden hun bestaan vinden in de verkoop van religieuze litteratuur, dat zij geen godsdienstige boeken meer in voorraad zullen mogen hebben. Alleen in de allergrootste steden, waar speciale zaken mogelijk zijn, is het in het vervolg denkbaar, dat men b.v. bijbels zal kunnen kopen.

Tenslotte is het bij diezelfde verordening verboden, dat christelijke firmanten jongeren in hun branche opleiden. Op den duur zal het theologische, het godsdienstige, het christelijke boek teruggedronjgen zijn tot de bibliotheken van deskundigen.

Ziehier dan een der jongste verordeningen, waarover niemand veel ophef heeft gemaakt, die de grote pers niet uitvoerig vermeld heeft, maar die een blijk is van de koude kerkvervolging in Duitsland.

lerland

De agitatie van leren in Engeland doet opnieuw de aandacht vestigen op de eigenaardige positie van lerland in het Brits Imperium. De belangstelling van Duitsland voor dit anders-geaarde volk van gallische afkomst, met eigen taal, en van overwegend Rooms-Katholiek geloof, is niet toevallig. Zoals irt| 1914, hoopt Duitsland ook nu op verzwakking van Engelands kracht door moeilijkheden in lerland.

Wij bespreken hier, wat de Deutsche Algemeine Zeitung van 16 Juli j.l. over lerland aan inlichtingen geeft, en in het bijzonder, wat voor het begrijpen van de kerkelijke verhoudingen dienstig is.

Zoals bekend is het noordelijke deel van lerland, Ulster, voor 2/3 protestant, terwijl overig lerland, Éire genaamd, slechts voor 1/15 protestant is.

Nu blijkt, dat in Éire tussen de jaren 1926 en 1936 bet Protestantisme met 12 pet. is achteruitgegaan, terwijl de bevolking practisch gelijk gebleven is.

Hoe komt dat? Van protestantse zijde geeft men twee redenen op: ten eerste de deelname