DE ONTMOETING

REMBRAND! . I / I \ (Rijksmuseum, A dam)

Lukas 2:25—35. En zie, in Jeruzalem was een man, Symeon genaamd; deze man was rechtschapen en vroom, wachtende op de vertroosting van Israël, en de Heilige Geest was op hem. Hij nu had door den Heiligen Geest de openbaring ontvangen dat hij den dood niet zou zien voordat hij den Gezalfde des Heren aanschouwd had. Door den Geest gedreven, kwam hij nu in den tempel, en toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om naar het door de wet voorgeschreven gebruik met hem te handelen, nam hij hem in zijn armen en prees God met deze woorden: Nu laat Gij, Heer, uw dienstknecht, naar uw woord, in vrede heengaan; want mijn ogen hebben uw heil aanschouwd, dat Gij bereid hebt ten aanschouwen van alle volken: een licht tot openbaring voor de heidenen en tot verheerlijking van uw volk Israël. Zijn Vader en Moeder waren verwonderd over hetgeen van het kind gezegd werd, en Symeon zegende hen en zeide tot Maria, de moeder van het kind: Zie, hij is bestemd tot een val en een opstanding van velen in Israël en tot een teken dat geloochend wordt ja, ook door uw ziel zal een zwaard gaan —• opdat uit veler harten de overleggingen openbaar worden.

Hoe heeft dit motief den schiider geboeid, die het telkens weer op een andere wijze uitbeeldde: de heel oude en de heel jonge mens en daaromheen de anderen, de buitenstaanders. Eik van ons herinnert zich wel een drukke familiesamenkomst. Spelende kinderen, druk pratende ouders, begroetingen en discussie, de vrouwen helpen wat, de mannen lopen de tuin door, maar twee blijven op hun plaats: de heel oude grootvader of grootmoeder en het allerkleinste kindje in de wieg. Die beiden, zo dicht aan de grens van het leven, staan buiten veel, dat ons belangrijk schijnt en in hun nabijheid klinken de rumoerige stemmen zachter. Maar als het kleintje bij de oude wordt gebracht, zijn zij niet langer de uitgeslotenen doch het centrum van de kring; wat hen zonder woorden bindt blijft een geheim, maar het werkt een bijkans vrome eerbied in den verwereldlijkten toeschouwer. De „normale” waardering wordt op de kop gezet: arbeid, efficiency, actualiteit, helderheid van denken en vaardigheid van uitdrukking... Zou er bij dat alles toch iets nog belangrijkers verloren kunnen gaan?

Zo gaat het onder ons en Rembrandts tekening geeft het essentiële van zo’n ogenblik weer. Maar ze geeft nog meer. In dezen oude heeft de hunkering van een volk geleefd, dit kind belooft het heil voor alle volken, deze

ouders, betrokken in mysterieën boven hun begrip zullen de verscheuring van Israël aan den lijve ervaren.

SYMEON MET HET KIND JEZUS

Symeon heeft de tijd en de wereld waarin hij leefde gekend. Misschien was dat vóór twintig eeuwen merkwaardiger dan nu. Wij weten oneindig veel meer van wat er op deze aarde omgaat, van de geschiedenis die achter ons ligt, en van allerlei wetten die het gebeuren beheersen. Vandaar dat onze tijd groot is in de analyse. De moderne mens, de moderne samenleving, de armoe en de dorheid en de dreigende ondergang van deze maatschappij zijn ons beschreven in allerlei toonaard. En dat het niet bij de beschrijving bleef, maar dat tallozen tot lezen kwamen blijkt uit de oplage van boeken als Huizinga’s „Schaduwen”.

En toch weet Symeon meer dan wij. Hij weet dat voor de verdrukking en de innerlijke onmacht van zijn volk alleen bij God redding is, althans vertroosting. Hij weet ook dat de vertroosting komen zal. En hij kan wachten.

Voor ons wordt „wachten” zo gauw iets lijdelijks, maar naar zijn eigenUjke betekenis Is het een intens waken, een uiterste spanning: wachten op de heilige muren, wachten, wijkt nog niet de nacht?

Hoeveel draaglijker zou dit getij wezen, als een geslacht van ouden zó met vertrouwen wachtte op de belofte van het nieuwe, als de blik der oudsten het verste vooruitzag en zo de wereld tot een veiliger tehuis maakte. Of leven de Symeons in het verborgene tot de dag der vervulling komt en mogen wij op anderer vertrouwen niet steunen?

Wie zoekt zal vinden; wie weet waarop hij wacht, wacht niet vergeefs. Symeon zal het Leven aanschouwen voor hij de dood ziet. lets drijft hem naar de tempel (een gelovige eeuw durfde zeggen dat het Gods geest was) en in een onmondige zuigeling herkent hij het heil. Misschien is ieder die de belofte verstaat in een onaanzienlijk begin een gelovige. Symeon neemt het kind in de armen en hier krijgt het wonder tussen jong en oud zijn volste inhoud. Symeons lange leven is één wachten geweest op deze vreugde. En het leven dat juist begonnen is wordt louter vervulling van wat dit uur voorspelt. Het leven dat gaat en het leven dat komt ontlenen hun zin aan deze ontmoeting.

Het prachtige loflied van Symeon, dat al muziek is zonder de melodieën die het nog onvergetelijker hebben gemaakt, bevat alles. Het is de enige echte afsluiting van een mensenleven: ~Nu laat dan Heer in vrede uw dienstknecht henengaan”, want zijn ogen hebben het heil aanschouwd dat voor allen bestemd is, het Christuskind dat in elk mensenhart wonen wil.

Elk ouderpaar is wel verwonderd en angstig, blij en eerbiedig tegenover het nieuwe leven dat door hen heen is gegaan. Maar wat alle ouders van alle tijden ervaren hebben, vloeit samen in deze stille eenvoudige Maria en Jozef

bij de woorden van dien vreemde. Hij zegt het zo duidelijk dat hun kind hün kind niet is, maar een Gods geschenk aan deze wereld Hij voegt er zo zware woorden aan toe dat zij nooit weer vergeten zullen, wat alle andere ouders telkens weer ontschiet: niet van u, niet voor u, maar een eigen leven tussen God en de wereld en van die wereld zijt gij een heel klein stukje.

In Symeons armen ligt het kind. Hem althans Is het lot een opstanding. Elk kind is een toets, en in onze hoop en onze vrees ligt ons eigen oordeel besloten. Het kind dat tot en in ons spreekt van het Rijk zijns Vaders brengt enkeling en groep en volk en mensheid tot val of opstanding. Maar geen val blijft buiten de vertroosting, buiten het grote licht waarvan Symeon weet. F. KALMA—KOOPS.

Schenk ons Uw drank weer, schenk den onversneden

wijn ons weer van hartgrond’ge zekerheid! Voer uit de nevelen van het heneden-

land ons naar toppen, waar uw adem snijdt. Voer naar de hoogte ons en haar helderheid, daar waar men ’t verre land zich ziet ont-

vouwen.

waar de stap licht wordt en verrukte schouwen één met het doen is en de vreugd gedijdt.

Wij weiflen nog, wij zien somtijds nog om, wij verbrandden nog niet al onze schepen,

wij drijve’als zwanen in een stille kom ...

O Geest van liefde. Geest van kracht en moed, spoor ons, aarz’lenden, aan met Uwe zwepen,

spuit uw staal in ons bleek geworden bloed.

H. ROLAND—HOLST.

De predikantsopleiding

In een der vergaderingen van de Ssmode der Herv. Kerk kwamen de rapporten der kerkelijke hoogleraren over de studenten ter tafel. Een insider vertelt daarvan in „Kerk en Wereld”, en verzucht dan:

Maar het is wel een boze tijd! De verslagen van sommige provinciale besturen over de proponents examens klaagden over het vaak voorkomen van gebrek aan algemene ontwikkeling bij examinandi. De hoogleraren sloten zich daarbij aan. Wij hoorden van hen zonderlinge dingen over studenten, die studeren zonder student te zijn, die ’s morgens uit de provincie per bus komen opduiken om ’t college te bezoeken en na afloop weer verdwijnen en niets anders doen dan hun dictaten en hun leerboeken bestuderen en geen lid zijn van een dispuut en straks de academie verlaten zoals ze er opgekomen zijn: afgericht op een bepaald dogmatisch systeem, daarvoor klaar, maar daarvoor dan ook alleen maar klaar! Dit is ook een stuk nood der samenleving, economische nood! Men ziet enkelen, de heel zelfstandigen, deze nood glorierijk te boven komen en uitgroeien boven de hun door deze nood opgelegde geborneerdheid. Maar de anderen? Er is wel veel te doen! Wel had de president reden, de hoogleraren wijsheid inzake al de vele hun voorgelegde problemen toe te bidden!

Hoe lang moet het bij dit soort wijsheid toebidden en verzuchten blijven? Kan de Kerk werkelijk haar eisen niet hoger stellen, en de opleiding verbeteren? Van het sociale leven weten de meesten die de academie verlaten, ook niets!