ZOMER

Ik liet den zomer door mijn leven zingen In liederen van bloemen, vlinder-licht.

Op melodie van zoete erinneringen Aan een heel lief, verteederd vèr-gezicht.

Ik zag de rhododendrons weder bloeien: Midden in 't bosch een heuvel purper-rood;

Ik hoorde weer de vroege vogels stoeien In val van klanken, achter 't eindloos groot.

Zeil van de wolken, die al hooger voeren Over de zee van een diep-blauwe lucht;

Ik zag in 't veld de stille stap der boeren, De schemering van een verdroomd gehucht.

Ik liet den zomer verder in mij zingen. Bloemen en vlinders voor mijn wachtend oog

En, zoeter dan weleer, stonden seringen Bloeiend te geuren voor den hemel-boog.

JAN J. ZELDENTHUIS.

De Vrouw in het Gezin

KANTTEKENINGEN BIJ HET ARTIKEL VAN W. H. KUIN-HARTTORFF

1. De schrijfster begint haar artikel in „Tijd en Taak” van 5 Aug. met een uitspraak, waarin ze zegt, dat het niet op de weg der overheid ligt, om uit te maken, wat de bestemming van de vrouw zal zijn. Dit naar aanleiding van de tendenz der regering, om meisjes terug te dringen naar huishoudelijke beroepen.

„En”, zo beëindigt deze beschouwing: „het antwoord op de vraag, waar iemands levenstaak ligt, is uitsluitend en alleen te geven door de betreffende persoon zelf.”

Zeker is dit waar in laatste instantie. Maar men denke, dat, voordat men daaraan toe is, er vele momenten zijn, waarmee te rekenen valt. Want er is toch nog de opvoeding! Voor alle ouders, die zich enigszins bewust zijn van hun verantwoordelijkheid, wier maatschappelijke omstandigheden keuze mogelijk maken, duikt de vraag op; wat zal ik in de opvoeding van mijn dochter als uitgangspunt nemen, de voorbereiding tot het gezinsleven of die tot een beroep?”

Dit is de werkelijkheid voor hen allen. En de oplossing is niet zo eenvoudig. Voor het arbeidersmeisje misschien het gemakkelijkst, omdat de huiselijke omstandigheden haar doorgaans vanzelf nopen mede aan te pakken. Het verst verwijderd van alle voorbereiding tot het gezinswerk staat wel het meisje uit het goed gesitueerde milieu, dat studeert.

En nu geloof ik, dat alle meisjes het best worden geholpen, wanneer naast een beroepsopleiding, de opleiding voor de gezinstaak toch ook zoveel mogelijk ter hand wordt genomen. Wanneer het meisje ingeschakeld wordt in het net van huishoudelijke plichten. Ook, als deze vorming door de omstandigheden maar heel onvolledig kan zijn.

Ik geloof, dat de moeder van Aletta Jacobs de plank niet zover missloeg, toen ze zei: „Studeren aan de universiteit, dat moet dan maar. Maar in de vacanties kom je thuis om japonnen te naaien.”

Sommigen zullen zeggen, dat dit onrechtvaardig is jegens het meisje. Omdat van haar extra-werkzaamheden gevraagd worden, terwijl de jongens vrijelijk over hun tijd kunnen beschikken.

Er zou in verband met deze vragen ook veel over de opvoeding van de jongens te zeggen zijn maar dit valt buiten het kader van deze besprekingen. We beperken ons hier

tot de „bestemming” van het meisje. En dan constateren we, dat het nu eenmaal het „lot” van de vrouw is, dat de huishouding haar eerste beroep wordt, als ze trouwt. Alleen voor een enkele kan het leven anders liggen, maar deze uitzondering kan niet als maatstaf worden genomen.

De meerderheid heeft dat „lot” te aanvaarden. Daarom is het ’t beste, om in de opvoeding van het meisje met deze dubbele bestemming rekening te houden. Zij zal haar taak het beste kunnen vervullen, niet door het huishoudelijk werk te ontvluchten, maar door het te beheersen. Door die beheersing, waarbij ze profijt trekt van haar meerdere ontwikkeling, kan zij het huishoudelijk werk tot een minimum terugbrengen, zodat ze allerminst slaaf van de huishouding behoeft te zijn.

Dat zij daarbij offers moet brengen is geen nadeel. Nooit heeft het brengen van een offer de innerlijke groei wezenlijk benadeeld. Integendeel. Hierin kan een rijpingsmogelijkheid liggen, die de man niet kent, omdat hij dit dubbele leven niet leidt.

We moeten dus wel terdege de vraag, waar de bestemming van ieder vrouwelijk leven ligt van een algemeen plan bekijken. Ook al weten we, dat de uiteindelijke beslissing, op volwassen leeftijd, individueel is.

♦ * ♦ 2. In haar pleidooi voor sterkere maatschappelijke belangstelling voor de vrouw gebruikt de schrijfster het volgende argument: „denkt men iemand, die dagelijks zijn leven in de grote wirwar van het maatschappelijk leven doorbrengt, beter te kunnen inspireren en bij staan door niets van het leven af te weten?”

Op die vraag zou ik willen antwoorden. Zeker, dat is heel goed mogelijk. Daarvan bestaan vele klassieke voorbeelden.

Er bestaat een verhouding tussen man en vrouw, waarbij zij kameraad is. Zij staat naast hem. En voor die verhouding is het nodig, dat haar belangstelling is gericht op de gebieden, waarop ook hij zich beweegt.

Maar zij kan ook de inspirerende kracht zijn. En daarvoor is het niet nodig, dat zij naast hem staat. Hij put daarbij uit het onbewuste ieven, dat in de vrouw vaak zoveel zuiverder spreekt dan in een man.

In hem zijn zoveel zielekrachten, die in zijn sterker naar buiten gerichte leven, niet tot uiting komen. Als hij een vrouw ontmoet in wie de onbewuste krachten sterk leven, kan zij een bron van inspiratie zijn. Juist daarom. Hij projecteert zijn eigen krachten in haar. Door haar komt die onvolgroeide kant van

zijn wezen, die naar verwerkelijking hunkert, tot vorm. Zo maakt zij krachten in hem los, helpt zij onbewust mee aan zijn ontwikkeling. Wat zij weet, is voor hem in dit proces niet van belang. Het komt juist aan, op datgene, wat zij niet weet. Met haar bewuste leven kan zij hem minder ingrijpend helpen, dan met het ongevormde leven, dat aan haarzelf onbekend is. Het ideaal is natuurlijk, wanneer een vrouw èn kameraad èn inspiratrice kan zijn voor haar man. Maar deze beide mogelijkheden liggen op ongelijk niveau.

3. Naar aanleiding van het laatste gedeelte uit het artikel, waarin de schrijfster de vrouw met een gezinstaak oproept, zich meer met het maatschappelijk leven te bemoeien, nog het volgende:

Natuurlijk is het nodig, dat de vrouw in de politiek een grotere rol speelt. Te sterk wordt de vrouwelijke invloedssfeer in het maatschappelijk leven ontbeerd. Maar dat betekent niet, de de vrouw aan politiek moet doen en dat de vrouw naast haar gezinstaak, z.g. maatschappelijk werk moet gaan verrichten.

Zo zijn de problemen wel gesteld geweest in het begin van de emancipatiebeweging. In de felle strijd van velen naar expansiemogelijkheid op maatschappelijk gebied, zijn de grenzen aanvankelijk weggevallen. Maar nu vele mogelijkheden bereikbaar zijn geworden (al is de tijd nog niet rijp om op lauweren te gaan rusten!) bleek toch wel, dat hier een selectie gevochten had voor eigen recht en dat de belangen van veel vrouwen maar ten dele door deze selectie waren vertegenwoordigd, al ondervonden allen van deze strijd veel voordeel.

Veel vrouwen zijn volkomen bevredigd door haar gezinstaak. Haar belangstelling voor politiek en z.g. maatschappelijk leven is niet natuurlijk.

En voor haar goed recht zou ik een lans willen breken. Ik zou zelfs verder willen gaan en willen waarschuwen, haar niet te forceren te treden buiten de wetten van haar eigen wezen. Want dit gebeurt bij niemand ongeschonden. Want het enige resultaat, dat hierbij bereikt zou kunnen worden zou zijn een verstoring van haar natuurlijk kunnen, dat ligt in het voeren van een huishouding, het leiden van een gezin, terwijl geen positieve winsten aan de andere zijde geboekt konden worden. Het is beter, haar gezinswerk te erkennen als maatschappelijk werk van den eersten rang.

De tijden zijn m.i. rijp, om de scheidingslijn tussen gezins- en maatschappelijk werk te verleggen. Nog veel te vaak wordt, vooral in de vrouwenbeweging, een verticale lijn getrokken. Aan de ene kant staat dan het gezinswerk, aan de andere kant het maatschappelijk werk. WiUen we de verhouding door lijnen uitdrukken, dan doen we beter concentrische cirkels te tekenen. En binnenin staat dan het gezinswerk. Daaromheen het maatschappelijk werk. Het gezinswerk is daardoor vanzelfsprekend maatschappelijk werk, in zijn meest fundamentele betekenis. Als we het gezinswerk op deze wijze zien en m.i. moet het zo worden gezien, worden we vanzelf schroomvalliger met het propageren van werken buiten het gezin als maatschappelijke plicht voor de vrouw.

En me dunkt dat deze schroomvalligheid in deze tijd haar verdienste heeft. Misschien niet het meest voor de „gezinswerksters” zelf. Ze zijn kalm haar gang blijven gaan, maar voor de „maatschappelijke werksters”, die in haar waardering wel eens onder de maat bleven!

HERMIEN VAN DER HEIDE.

Bolivia en de fascistische staten

De Boliviaanse tinmijnen zijn door generaal Busch onteigend. Er is thans een overeenkomst met Duitsland gesloten, waaruit wel zeer duidelijk blijkt, dat men Bolivia geheel en al tot de fascistisch-geregeerde staten moet rekenen. De overeenkomst is n.l. als volgt: Duitsland zal alle noodzakelijke technische benodigdheden voor de mijnen leveren, terwijl Bolivia slechts naar fascistische landen erts zal exporteren.