heldhaftig?

In Djokjakarta heeft Ds. Nieuwpoort, predikant bij de Indische Kerk, beroering gewekt. Beroering op politiek gebied.

Ds. Nieuwpoort is Barthiaan. Hoewel rechtzinnig, zal hij dus de gereformeerde toon van onze Oranje-feestdagen niet laten horen. De toon, die wij zo goed kennen, en die ons onwel maakt.

Maar nu heeft Ds. Nieuwpoort merkwaardige woorden gesproken in de officiële kerkdienst bij gelegenheid van de geboorte van prinses Irene. Kerk en Staat, zo zeide hij, hebben niets met elkaar te maken. Dus ook niet godsdienst en de viering van een nationale feestdag. Toch heeft hij de betreffende dienst geleid, maar, zoals hij meedeelde, tegen zijn zin.

Deze woorden, en vooral deze houding hebben enige deining veroorzaakt. In verschillende toonaarden is er over geschreven. De Indische kranten waren verbolgen, het Indische Kerkbestuur heeft de zaak milder aangepakt, In Nederland heeft het weinig commentaar uitgelokt, behalve dan van die anonyme religieus-socialist, waarover wij in het vorige nummer van ~Tijd en Taak” lazen, die de daad van Ds. N. stelde boven de slappe houding van ons, religieus-socialisten.

Ik geloof, dat wij, religieus-socialisten de houding van Ds. N. zullen verwerpen. Niet omdat wij zulke enorme draaitollen en byzantijnse koningsvereerders zijn. Wij waren dat nimmer en zijn dat nog niet. Wie onze reactie op het veranderde klimaat daarvoor aanziet, heeft weinig van onze religieus-sociallstische houding begrepen. Wij blijven ten aanzien van alles wat zich op het gebied van het staatsleven geschiedt, als religieus-socialisten toegewijd maar nuchter. Wij willen de verschijnselen aan een zakelijke beoordeling onderwerpen, en zullen dus vaak terecht een gereserveerde indruk maken. Ook bij de geboorte van prinsen van koninklijken bloede.

Wij verwerpen echter de houding van ds. Nieuwpoort. Wij menen, dat elke prediking, elke geloofsovertuiging zich moet richten tot mensen, die niet los gezien mogen worden van hun situatie uit.

Als Ds. N. zegt, dat er in de Bijbel niets staat over een Oranjebaby, dan heeft hij gelijk. Maar als hij daaruit de conclusie trekt, dat düs over een Oranje-baby gezwegen moet worden, dan volgen wij hem niet meer.

Wij religieus-socialisten zullen altijd en overal over alles willen spreken. En het is niet in te zien, waarom Ds. N. niet eveneens bij elke gelegenheid kan spreken. Het gaat immers niet om het feit, maar om de inhoud.

Wie, officieel dienaar der Kerk, gevraagd wordt te spreken bij een gelegenheid, waar de verhouding van Kerk en Staat in het geding komt, zal moeilijk dit nihilisme kunnen verdedigen. Zeker, indien van hem gejuich zou worden geëist, of oncritisch meespreken van officiële taal, dan zou iemand, die zich onder het gezag van Gods Woord (en hij niet alleen) plaatst, kunnen zeggen: ik pas. Maar waar gevraagd wordt een feit te gedenken, waarin velen belang stellen, zullen wij, maar ook mensen als Ds. N. mogen en moeten spreken. Naar wat wij in alle oprechtheid geboden achten. Wie dit niet doet, ontvlucht een stuk opgelegde verantwoordelijkheid.

onactuee

Als de dagbladen komen, bemerken wij, dat zij weinig nieuws bieden. Wij hebben, wat essentieel belangrijk was, al door de radio vernomen.

Maar als de weekbladen opgenomen worden, willen wij een samenvattend oordeel, een leidinggevende heenwijzing lezen over de dingen, die ons zozeer bezig houden. Over wat beslissend is in ons leven.

Nu dient de opmerking gemaakt te worden, dat verschillende godsdienstige bladen, die aan het eind van de afgelopen week verschenen, wel zeer weinig actueel waren. Ik moet mij bij mijn oordeel beperken tot de Nederlandse bladen. Die uit het buitenland moesten komen, zijn op dit ogenbiik nog niet in mijn bezit.

Bitteraard heeft het „Nieuw Israëlitisch

Weekblad” het ’t eenvoudigste. Het schrijft over mobilistatie en roept op de hoofden koel te houden. Het stelt zich geheel achter de regeringsmaatregelen. Verder is van religieuze critiek in enigerlei vorm geen sprake. En de christelijke bladen?

~Woord en Geest”, het gereformeerd weekblad, dat zijn medewerkers zoekt in de kringen van Hersteld Verbanders en Hervormde geestverwanten, schrijft volstrekt niets over de dreigende oorlog.

Het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur” publiceert een buitenlandse kroniek. Daarin wordt aandacht geschonken aan de internationale gebeurtenissen. Zij worden niet aan critiek onderworpen.

„Hervormd Nederland”, 14-daags blad, dat typisch-Hervormde problemen op eenvoudige wijze onder het oog brengt, heeft op geen enkele wijze acht geslagen op binnen- of buitenlandse politieke gebeurtenissen.

~Kerk en Wereld” In zijn gemeentebladeditie dat onder verschillende namen verschijnt, geeft een korte, bewogen opmerking van een harer vaste medewerkers. Dat is de meest menselijke toon van alle bladen.

Dit overziende, mogen wij constateren, dat er over het algemeen een merkwaardig gebrek aan zin voor het actuele bestaat. Het verraadt de neiging in brede godsdienstige kringen, om passief te zijn. Het toont de natuurlijke afkeer, om deze gebeurtenissen als godsdienstig mens zin te geven, onmiddellijk te plaatsen in eigen leven, zover mogelijk te doorgronden. Het laat zien, dat in het Christendom vooral gewacht wordt op leiding en de bereidheid om leiding te geven, gering is. Wellicht is dit een gevolg hiervan, dat de arbeid aan een algemeen geldende christelijke waardering der politiek nog maar kort begonnen is; en dat de resultaten daarvan nog gering zijn. Des te meer rust thans op enkelingen de plicht snel en duidelijk hun woord te spreken. Opdat gebrek aan actualiteit niet gelijk komt te staan met gemis aan christelijk realiteitsbesef. L. H. RUITENBERG.

De Vrouw in het Gezin

Het artikel van mevrouw Kuin—Harttorff in „Tijd en Taak” van 5 Augustus j.l. was voor ons aanleiding nog eens te overdenken wat zij daarin bespreekt; en wel, of de plaats van de vrouw in de toekomst zal zijn in het gezin, zoals voorheen, dan wel daar buiten, en in hoeverre het de plicht van de getrouwde vrouw is, deel te nemen aan het maatschappelijk ieven van onze tijd.

Als de schrijfster zegt, dat het antwoord op de vraag, waar iemands levenstaak ligt, uitsluitend en alleen is te geven door de betreffende persoon zelf, zij bedoelt voor de vrouw, zowel als voor de man, dan spreekt het vanzelf, dat wij het daarmede geheel eens zijn.

„Ongetwijfeld zullen de meeste jonge vrouw'en, als de mogelijkheden er zijn en de omstandigheden het toelaten, een huwelijk verkiezen. Dit betekent echter nog geenszins, dat hun beroepsaanleg in de richting der huishoudelijke vakken of der opvoeding gaat", zo schrijft ze verder.

Vergissen wij ons niet, dan denkt de vrouw, aan wie zich de mogelijkheid van een huwelijk voordoet, in het algemeen niet aan een keuze tussen huwelijk of beroep. Zij ziet door het huwelijk haar bestemming naderbij komen en weet dan, dat van dat ogenblik af, de huishouding haar vak zal worden. Dat het voeren van de huishouding in den beginne wel eens tegenvalt, spreekt vanzelf, doch hoe meer zij het onder de knie krijgt, hoe meer zij zal beseffen, dat dit niet de gewichtigste kant van haar nieuwe beroep is. Die andere zijde: het huwelijksleven, de opvoeding der kinderen en, daaraan ten nauwste verbonden, het leggen van een goede gezinsband, dat zal haar belangrijkste taak worden. De techniek, zoals stofzuiger, wasserij jammer dat deze voor zovelen nog steeds te duur is goede en niet te dure confectiekleding, zullen haar ten

dienste staan, om aan dat deel van haar taak, waarvoor zij in het algemeen de capaciteiten en de belangstelling heeft, meer aandacht te kunnen besteden. Ons antwoord op de vraag, die de schrijfster stelt, waarom dan toch altijd nog de meeste vrouwen in het huiselijk milieu werken, zouden wij dan ook stellig niet, zoals zij zegt, wiilen beantwoorden met: uit noodzaak. Dit lijkt ons een miskenning van de uiterst waardevolle gezinstaak. Laat men haar toch vooral niet zien als uitsluitend kopjes wassen en stof afnemen; er is immers steeds een wisselwerking tussen het verrichten van ai die werkzaamheden en de sfeer, die men probeert te leggen. Wij zouden hierbij de vraag willen stellen: wat blijft er van het eigenlijke gezin over, wanneer èn de huisvrouw èn haar hulp haar taak zien als noodzaak en niet als roeping? Dan kan dat gezin zich even goed verplaatsen naar gemeenschapsverblijven, zoals Rusland ons die heeft leren kennen. Maar dit heeft toch afgedaan? Het verwondert ons, dat de schrijfster, oud maatschappelijk werkster, niet meer de nadruk legt op de maatschappelijke betekenis van het gezin. Zij weet toch ook, dat de reclassering op de waarde van het gezin de nadruk legt, en dat de oudkinderrechter De Jongh bij herhaling er de nadruk op legt, dat de meeste delicten plaats hebben, daar, waar het gezin ontwricht is. Als men de waarde van het gezin erkent, waarom miskent men dan zozeer de betekenis van de vrouw als beslist onmisbare centrale figuur daarin? Men zou de grootste schade aanrichten als men haar van die plaats zou halen. Zo dikwijls spreken wij in onze kringen over levensopdracht. Komt daarvan nu juist hier ook niet iets kijken?

Waarom zoveie vrouwen, die het financiëel kunnen doen, haar huishouding en haar kinderen aan anderen overlaten? In zeer vele gevallen omdat de taak te groot is. ledere vrouw zou in de jaren, wanneer de kinderen nog klein zajn en nog niet naar school gaan, assistentie moeten kunnen nemen. In die jaren is haar taak naar de strikt huishoudelijke kant te zwaar. Juist in die jaren ontstaat dan ook vaak een gevoei van ontevredenheid, omdat er dan zo weinig tijd en lust overschiet om aan eigen geestelijk leven te kunnen doen, wat men nodig meent te hebben.

Zien wij het goed, dan zal ook in de toekomst, de vrouw op haar plaats in het gezin biijven, met de voordelen, die de emancipatie haar in de laatste halve eeuw heeft gegeven. Bovendien zal aan de toekomstige vrouw een goede meisjes-opvoeding nog veel kunnen geven.

Dit neemt niet weg, dat de vrouw, die meent een andere roeping te moeten volgen in het leven, dit zeker niet moet laten. Niets en niemand behoort haar hierbij in de weg te staan. Meent zij in het politieke of maatschappelijke leven een taak te moeten vervullen, dan zal zij daar zeker voortreffelijk werk kunnen doen. Doch wij zouden deze taak niet meer en niet minder gewaardeerd willen zien, dan die van het grootste aantal vrouwen, die menen in de kleine huiselijke kring haar levenstaak te hebben gevonden.

A. WIERSMA—BROMMER.

MISVERSTAND

Zowel uit het artikel van mej. Van der Heide, dat overigens op vele punten een welkome aanvulling was als uit een ander ingezonden stuk, is me gebleken, dat mijn artikel in „Tijd en Taak” van 5 Augustus aanleiding tot misverstand heeft gegeven. Ik heb me daarin n.l. ongelukkig uitgedrukt door ergens te spreken van „actief deelnemen aan het maatschappelijk leven.” Hiermee heb ik echter geenszins bedoeld, dat elke getrouwde vrouw behalve in haar gezin ook nog in de grote maatschappij moest werken. De bedoeling was slechts zoals in de slotzin duidelijk uitkwam op de noodzaak te wijzen van het bewaren van het contact, van belangstelling dus. W. K.—H.