REMBRAND! EZAU VERKOOP! ZIJN EERS!GEBOOR!ERECH!

REMBRAND! JAKOBS DROOM

De hemelpoort

Genesis 28 : 10—17. Toen Jakob Bersjeba verlaten had en naar Haran trok, kwam hij op een plaats waar hij overnachtte, omdat de zon was ondergegaan. Hij nam een der stenen dier plaats, legde die neder aan zijn hoofdeinde en ging aldaar slapen. In de droom zag hij een ladder op aarde opgericht, waarvan de top tot de hemel reikte, terwijl engelen Gods daarlangs op- en neerklommen. En zie, Jahwe stond naast hem en sprak: Ik ben Jahwe, de God van uw vader Abraham en van Izaak: het land waarop gij ligt te slapen, aan u zal ik het geven en aan uw kroost. Uw kroost zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar west en oost, naar noord en zuid, en aan alle geslachten des lands zal zegen toegewenst worden met uw naam, en met die van uw kroost. En ik ben met u en zal u behoeden waar gij ook henentrekt, en u terugbrengen in dit land: want ik zal u niet verlaten voordat ik heb gedaan wat ik u heb toegezegd. Uit zijn slaap ontwaakt, zeide Jakob: Voorwaar, Jahwe is aan deze plaats, en ik wist het niet. Toen werd hij bevreesd en zeide: Hoe verschrikkelijk is deze plaats! Dit is niet minder dan een godshuis, dit is een hemelpoort.

Het Jodendom heeft, voor zover dat uit de bijbel blijkt, niet gedaan aan onzuivere heldenverering. Van den aartsvader Jacob, die in zijn andere naam Israël zelfs het volk personifieert, wordt uitvoerig het een en ander verteld dat op geen enkele manier is goed te praten. Maar er wordt ook geen poging gedaan om het goed te praten. Jakob is zijn enige broer te slim af, als hij uitgeput en hongerig van de jacht komt. Hij bedriegt zijn stervenden vader. Hij verrijkt zich op een sluwe manier ten koste van Laban, en verdwijnt ten slotte met de noorderzon.

Dit alles is ruim voldoende om iemand tot oplichter te stempelen en toch Genesis laat een ander beeld in ons achter.

Worden er dan heldendaden van Jakob verteld, die zijn lelijke streken in aantal of gewicht overtreffen? Allerminst.

Eigenlijk horen wij van Jakob niets dat „goed” of „edel” genoemd kan worden, maar

eenmaal ziet hij de hemel open, en eenmaal strijdt hij met den Onbekende wien hij een zegen ontwrmgt, en hij dient om Rachel zeven jaren „en die geleken hem slechts enige dagen” en hij is zo bezorgd om Jozef en om Benjamin. Dat zijn geen heldendaden, het zijn zelfs geen deugden alleen typisch menselijke dingen. Hij die zich door zijn hebzucht drijven liet, is ook ontvankelijk voor menselijke liefde en voor Gods geheim.

En nu is deze sympathieke oplichter (het type is ouder dan de amerikaanse films) een der drie Joodse aartsvaders, al hebben meer „zedelijke” volkeren daar wel eens aanstoot aan genomen. Is het een bewijs voor de verdorvenheid van de stammen Israëls of voor hun nuchter geloof? Mij dunkt het laatste.

Waar een leider niet langer instrument Gods is, maar zelf een godheidje wordt, daar moet hij de meetkundige plaats aller deugden zijn of er toe worden uitgeroepen. Het Joodse volk, zolang het theocratisch is, kan van zijn leiders maar één ding vragen: dat zij zich voor Gods stem niet doof houden. (Daarin ligt ook de tragedie van Sauls val).

Ja, de gebrekkigheid van het instrument pleit voor de grootheid van den Bespeler. Dat de van huis weggelopen jeugdige bedrieger de belofte mocht ontvangen en voortdragen van Israëls groei en grootheid, bewijst hoe God allen kan gebruiken. Het bewijst ook hoe een zondig mens, dus een die vele malen doof v/as voor de stem van het geweten, nog de ogenblikken kennen mag van openheid voor het hoogste.

Mij dunkt, dat hier een diepe troost in ligt voor onze tijd. In een bundel ..Moderne Nederlandse religieuze lyriek” treft als grondtoon het besef van eigen zonde en schuld naast het beschroomd belijden dat God machtig is zelfs in deze duisternis door te dringen. Elk Luz kan tenslotte een Bethel, een huis des Heren, worden. Een hemelpoort kan zich openen zelfs voor den met schuld beladen vluchteling.

Met schuld beladen vluchtelingen zijn wij allen. Aan de vooravond van deze oorlog schreef A.B.K. in een Krabbel, dat wij stonden tussen twee kwaden: de massamoord of de geslaagde afpersing. Maar dat er als het het eerste werd dit verschil was met 1914: meer sobere aanvaarding, minder vals pathos. M.a.w. een korreltje meer waarheid.

Deze simpele opmerking opent even in de wereld van het relatieve de toevallige ver-

kieslijkheid van het ene kwaad boven het andere een doorkijkje naar het absolute, de Waarheid.

Zolang dit mogelijk blijft is het leven mogelijk.

Wij zingen zo dapper: ~Op bergen en in dalen, en overal is God”, maar het is niet de dagelijkse ervaring van ons leven in deze wereld. Als Jakob drijft ons zelfzucht en onoprechtheid voort, tot in een droom, in een los woord, het Andere zich toont. Dan zeggen wij diep verschrikt: Voorwaar, Jahwe is aan deze plaats, en ik wist het niet.

Die nacht in Bethel, toen de droom hem beroerde, kreeg Jakobs leven zin; hij werd de drager der belofte. Mochten in de enkele momenten die het mensenleven zijn waarde geven, velen in deze heilloze wereld geridderd worden tot dragers der belofte. Dan zal de menselijke liefde niet omkomen bij alle haat. Dan zal tijdens het geraffineerde kampspel der techniek ook de echte strijd aan de Jabbok nog gestreden worden.

Gen. 28 is verheffend van eerlijkheid en troostrijk voor een wereld die Jakob beter kent dan Jezus. F. KALMA—KOOPS.

Vaak moeten wij, zielskranken, en zo7ider moed en lust.

het avonddonker danken voor d’eindelijke rust

todat een zacht gelaat in onze kamer kijkt

en eensklaps onze minste daad een loutre vreugde lijkt —■

Hoe vaak zijn niet onze ogen door dagelijkse sleur

van treurenis betogen, en zien noch lijn noch kleur

maar ’t nauwelijks gebaar van een ontloken roos

maakt heel de wereld wijd en klaar en schoon en eindeloos

Vaak gaan wij, moede en pover

in ’t zoeken naar ’t geluk de grijze wegen over maar in den bangsten druk

opent een enkel woord van simpel-stil gedicht een onverwachte, brede poort

naar Gods onwélkbaar licht P. OTTEN.