De dingeii der schoonheid

Het werk der verwoesting is begonnen. Wie de herfsthemel ziet, vraagt zich af hoe lang de stilte daarboven nog duren zal en hij weet dat enkele honderden kilometers verder het lawaai al aan de gang is en de bommen gehoorzaam naar beneden vallen. Is het een tijd de schoonheid te gedenken, nu wij de nacht ingaan? En de boosheid der tijden zet ons voor de vraag of de schoonheid illusie is, waarin wij vluchten, of wij ons nu vooreerst niet met mitrailleurs en kanonnen moeten bezig houden. Het is een bijna symbolische handeling: het opbergen der beste dingen die wij bezitten in de schuilkelders; uit de spelonkachtige duisternis zullen wij ze misschien eens te voorschijn halen, ons herinnerend dat er nog een andere werkelijkheid is geweest. De schoonheid apart als een glaasje likeur, waaraan we ons bedrinken, die is ver van ons geweken, uit deze wereld. Zo kunnen wij haar niet gebruiken binnen in een kring, waar wij de illusie trachten te beleven buiten de boze werkelijkheid te blijven. De schoonheid is geen pijnstillend middel. En toch zullen wij goed doen de dingen der schoonheid rustig te laten gelden en niet hun stemmen te verzwijgen. Zonder hun waarde te verabsoluteren, zullen wij ze aanvaarden en trachten te behouden als een kostbaar geschenk.

En zo waagde ik het naar het Gemeentemuseum in Den Haag te gaan en in de verlaten zalen het werk van Mathys Maris te vinden, die droomde van een ander rijk dan dat der kanonnen. Het kostte eerst moeite om te zien. Want deze tedere romantiek komt van ver weg. En wij stellen ons de tijd van Maris diametraal voor tegenover de onze. Geheel juist is dit niet. De oorlog van ’7O is voor het geslacht van die tijd evenzeer een verschrikking geweest. De dromer, Thys Maris, die toen bij zijn broer Jacob in Parijs woonde, heeft zelfs dienst genomen bij de Parijse garde. De droom van een kunstenaar als Mathys Maris is onverwoestbaar in welke tijd ook, en de Parijse gardist zal hebben geschoten (ik weet niet of 't zover is gekomen), terwijl de dromer in hem ongestoord zijn gang ging. De droom is tenslotte de vernietiging van zijn leven geweest, een hem usurperende macht, die de figuur van den mens tot een schim vernevelde, en deed verijlen in omwolkte gedaanten. De droom is zijn geluk en zijn noodlot geweest. Zijn werk ging in de richting van een zich oplossen in het niets.

De tentoonteliing in Den Haag, door de omstandigheden noodzakelijk beperkt, geeft een beeld van deze ontwikkeling. Van de vroege academie studies, de iandschapperiode uit

Wolf hezen, de tijd van Parijs met het soms romantisch anecdotisch accent, naar de laatste Londense periode, waarin het tot Ideurloosheid verwazigen stereotiep nu zijn werkwijze wordt.

De schoonste dingen heeft Mathys Maris gemaakt in de perioden, waarin de droom nog gestalte kon verkrijgen. Het hierbij afgebeelde meisje met de bal uit 1887, het bekende souvenir van Amsterdam (in Parijs geschilderd met als uitgangspunt een prentbriefkaart), het meisjeskopje uit de verz. Volz, de romantisch verhalende schilderijen van den doopgang. Tot een der zeer mooie werken lijkt mij te behoren het liggend meisje met vlinders uit een Engelse collectie (alieep de foto is te zien, wanneer komt het origineel eens naar Holland?) Men zie vooral de studie’s en tekeningen, waaruit het grootmeesterschap van Maris over de stof spreekt.

Dit subtiele aanvoelen der kostbaarheid van een stof, of het verf, potlood of krijt is, is kenmerkend voor Maris. Het is of de stof onder zijn vingers verglijdt tot een substantie der droom. Wij zullen deze dingen blijven zien, ook nu. H. A. GERRETSEN.

MIJN TANTE EN IK

Mijn tante is plotseling actief geworden. Ze breit sokken voor de soldaten aan het front. Ze beweert op deze wijze haar bijdrage te leveren voor de verdediging van het dierbaar vaderland en van de democratie.

Ze is altijd heel braaf geweest mijn; tante. Maar deze ijver overtreft al mijn verwachtingen. Ach wat is ze toch goed! ’t Spreekt voor elk fatsoenlijk mens vanzelf, dat ze het socialisme altijd van achter haar gesloten gordijntjes beloerd heeft en dat democratie als een vaag begrip aan haar voorbijging. Slechts een klank voor haar was.

Maar, wat wilt ge van mijn tante?

Is het niet een prestatie, dat ze zich op haar leeftijd schaart aan de zijde van hen, die beweren, dat iedereen, die op „vrijheid” gesteld is, vrijwillig dienst moet nemen bij de burgerwacht? Ja, dat is een prestatie van mijn goede oude tante. Op haar leeftijd, niet te vergeten!

Gisteren heb ik haar nog eens opgezocht.

Dat is zo mijn gewoonte op Zondag.

Ik heb haar gevraagd: „Tante, wat is dat nou eigenlijk dat sociaiisme en wat wil democratie en humanisme zeggen?”

Woedend werd ze en zo plotseling, dat ik er niet op verdacht was.

~Ik brei sokken voor de soldaten aan het front, dat is humanisme; nou weet je het”, snauwde ze. Daarmee kon ik naar huis gaani.

„Tantes” zijn er genoeg. Maar waar is de mens, die, om met Zweig te spreken, sterft met de stervenden?

„MEISJE MET DE BAL" MATHYS MARIS

Weten die tantes dan niet, dat duizenden en duizenden zich om en om wentelen in hun bloed en smeken om een hand onder hun stervend hoofd?

Weten ze niet, dat al het leed in de wereld gekomen is, doordat de ene mens nooit geheel doorleeft wat de ander lijdt?

Neen, dat weten ze niet; dat weten wij niet.

En juist daarin ligt onze persoonlijke en gemeenschappelijke schuld.

De enkelen, die uit de oorlog weerkeren, zullen zwijgen en onze vragen ontwijken. Ze zullen meer begrijpen dan wij, want ze heoben méér dooriedep. Ze zijn schichtig en bescheiden geworden. Daarom denk ik, dat het sokkenoffer van mijn tante niet aanvaard zal worden. Zoveel goedheid, heldhaftigheid en vaderlandsliefde, tante, u kunt dat toch wel begrijpen, kunnen en mogen ze niet van u aanvaarden. Ze zijn uw sokken ontwend.

Uw glimlach over de „overwinning” zuilen ze zwijgend aanzien -en naar waarde weten te schatten.

O, ik weet het zeker, alle goedbedoelde theorieën van u over democratie, socialisme, humanisme, beschaving, enz. enz., ze zullen ze zwijgend als vanuit een andere wereld voorbijgaan.

En op de bodem van hun ziel rust de klacht: Deze mens heeft van ons lijden evenmin iets begrepen, als van Hem, die zijn! doorboorde handen aan ons geweten voorhoudt. Altijd weer opnieuw! AART VAN DOBBENBURGH.