Centrum voor Geestelijke en Sociale scholing

De chaos, waarin we leven, moeten we leren zien als de chaos vóór een nieuw begin, niet als eindchaos, zegt Buber in de Boodschap, die we in het vorige nummer van ons blad overnamen. Dat betekent, dat we ons niet willen laten beheersen en drijven door het duistere en verwarrende om en in ons, door de ondergangsgedachte, maar dat we ons met onze voile levenskracht instellen op het nieuwe, dat komt. Wij, die leven in de chaos, moeten de chaos, die het oorlogsgeweld opriep, te boven komen, moeten de nieuwe orde voorbereiden. Het komt er nu op aan ons geloof, de geestelijke kracht, waaruit we leven, vast te houden en te versterken, om van uit die kracht te bouwen aan de toekomst.

Uit deze levensdrang, uit dit geloof, ontstond de gedachte van een Centrum voor geestelijke en sociale scholing. ~Aan beide kanten tegelijk beginnen”, zegt Buber; werken aan de „nieuwe” mens de geestelijke scholing én nieuwe omstandigheden scheppen, werken aan de nieuwe orde de sociale scholing.

Wérken, studeren. Niet af en toe een lezing aanhoren en applaudisseren, maar zèlfstudie, zélf zwoegen met de stof, zélf werken aan onze geestelijke groei, zélf weg leren vinden in de vele groepen en richtingen in onze samenleving, in het cultuurleven van onze tijd.

Een cursus van twee jaar werd ontworpen voor deze zelfscholing, met zes weekeindsamenkomsten en een cursus van een week in de Augustusmaand, om met de leiding in kleine groepen de bestudeerde stof door te werken; daar kunnen gerezen vragen worden beantwoord, daar kan worden toegelicht wat duister bleef. De stof is verdeeld in drie groepen: 1. Ons land en volk, sociaal beschouwd; 2. Bijbel en Godsdienstig Nederland; 3. Nederlandse letterkunde van deze tijd. Wie dat wenst, kan de deelname ook beperken tot één der groepen.

Wie wij ons ais deelnemers denken? Allen, zo tussen 18 en 40 jaar, die sterk de behoefte aan een dergelijke scholing gevoelen, die zich behoorlijk kunnen en willen inspannen, die zich moeite en offers willen getroosten voor deze zelfscholing. Geen slap geliefhebber dus, geen dilettantisme: stevig werken is de boodschap. Een bepaald schooldiploma of een of ander eindexamen wordt niet als voorwaarde voor deelneming gesteld: een H.8.5.-diploma biedt allerminst waarborg, dat iemand bereid en in staat is tot geestelijke inspanning, terwijl eigen lectuur, verenigingswerk, kaderschool, belangstelling enz. tekorten in de schoolopleiding kunnen opheffen.

Een geschriftje werd samengesteld, waarin men alles kan vinden over de te behandelen stof, de leiding, boeken, onkosten, wijze van betaling enz. Wie belangsteiimg heeft voor een dergeiijke cursus of door z’n beroep of betrekking in aanraking komt met jonge mensen, die voor deelname in aanmerking komen, vrage dit geschriftje aan onderstaand adres aan. Het wordt gaarne, ook in aantallen, gratis toegezonden.

De plannen voor dit centrum, waarvan naar we hopen geestelijke kracht en weerbaarheid zal kunnen uitgaan naar enkelingen en volksgemeenschap, werden reeds in het voorjaar ontworpen. Men vraagt zich misschien af; heeft het zin door te zetten, nu de mobilisatie op zovelen beslag legt, nu zoveel aandacht gericht wordt op heel andere zaken dan scholing en geestelijke kracht. Wat het laatste betreft: juist daarom is doorzetten geboden. In tijden van oorlog en ontwrichting wordt meer dan ooit de waarheid verkracht, wordt een juist waardeoordeel uiterst moeilijk; dus verheldering van inzicht, versterking van geestelijke kracht, het oog en hart richten op het meest nodige, wordt steeds meer geboden. En wat de mobilisatie betreft: we stellen ons voor, dat ook gemobiliseerden aan onze cursus kunnen deelnemen. In verschillende plaatsen zorgen verenigingen en particulieren voor studiegelegenheid. Ook hier geldt: wie werkelijk met al z’n kracht wil, vindt een weg.

De administratie van het Scholingscentrum, Bentveldsweg 5, post Aerdenhout, is gaarne tot ailerlei soort inlichtingen bereid.

Een zeer overvloedige fontein aller goeden ...

In een tuin stonden, op een klein hoekje grond, slaboontjes. Zij groeiden best. Tot, op een dag, de bladeren plots seling bruin werden en het loof snel afs stierf. Wat was het geval? Men had, min of meer bij vergissing, de boontjes water gegeven uit een emmer, waarin nog een rest kunstmest gezeten had. Zos doende waren de boontjes verbrand. Tot verbazing van den tuinman evenwel, kwamen de boontjes na enige tijd ops nieuw op. En zij bloeiden en gaven vrucht als zelden tevoren. Dat was een meevaller voor den tuinman. Maar het was ook nog wel iets meer. Het was ook even een klein getuigenis van de overs stelpende levenskracht der natuur.

Het spreekt van verborgen bronnen, waaruit het leven welt, oerssterk en taai, onvergankelijk en overvloedsschens kend. Geldt hetzelfde ook van de mens sen? En van hun geestelijk leven? Zons der twijfel leeft in elk mensenhart een drang tot het goede, een verlangen naar waarheid en schoonheid. Maar hoezeer wordt deze diepsmenselijke drang bij een kind reeds geknoeid! Ik denk er aan, hoeveel een verkeerde opvoeding, een ongeschikt milieu, ongunstige omstans digheden hier kunnen bederven. Om nog maar niet eens te spreken van de harteloze en harteloossmakende wereld, waarin wij leven. Moeten wij ons niet verwonderen, dat er vaak nog zoveel van de mensen terecht komt? Verwons deren ook, dat de drang naar goedheid en waarheid in tallozen nog leven blijft?

Het is, dunkt mij, alleen te verklaren uit de stuwing vanuit onuitputtelijke, verborgen bronnen, waaruit het goede, het verhevene in overmaat opwelt, ons vergankelijk.

Er zijn onnoemelijk veel weerstanden, die afbreken en ondermijnen. Maar de verborgen krachten zijn taai. Zij blijs ven leven en werken. Ook in mensen, die, gemeten aan de normen van braafs heid en fatsoen, gevallenen en mislukten moeten heten. Kan het niet ontroerend wezen in mensen, die voor de maats schappij een voortdurende bron van last en onrust betekenen, een innige liefde en aanhankelijkheid te ontdekken voor kins deren en dieren? Ook in dezen is blijks baar blijven leven de onsterfelijke drang om liefde te geven, de drang tot het zachte, opgeweld uit de diepe, rijke bronnen van het leven.

Ach nee, dit is geen vreugdelied over de heerlijkheid van deze wereld, waarin wij het toch nog zo goed met elkander zouden hebben. Daarvoor wordt de vreugde te zeer oversehaduwd door het leed van ziekte en dood, daars voor wordt er te veel verknoeid ook door onrecht, bruutheid, misdaad en ge« vangenisleed.

Vrienden, weest paraat! Mobiliseert uw wil en uw geest in dienst van een nieuwe orde, die niet op geweld, maar op geestelijke kracht zal zijn gegrond. HET SCHOLINGSCENTRUM.

Maar toch: uit de verborgen bronnen van bet leven blijft bet goede rijkelijk opwellen. Zo overvloedig, dat bet men* sen blij kan maken in de droevigste om* standigbeden.

Toen Rosa Luxemburg tijdens de oor* logsjaren baar derde kerstmis in de ge* vangenis doorbracbt, kon zij nog scbrij* ven: „Ik ben zo rustig en vrolijk als steeds”. En terwijl de dagen zich in grauwe verveling aaneenrijden, wist zij nog te spreken van een „onbegrijpelijke innerlijke blijdschap”. „En ik lach in bet donker bet leven toe, alsof ik ergens een wonderlijk geheim wist, dat al bet boze en treurige logenstraft en in louter glans en geluk verandert.”

Of om even te denken aan wat in onze tijd gebeurt. In Duitsland leeft de kerk in een noodtoestand. Predikanten en ge* meenteleden worden vervolgd. Wij zul* len nu niet spreken over bun eigen schuld in bet verleden, waarmee zij bun leed van beden mee hebben voorbereid. Duidelijk is, dat voor ben, die nu ver* volgd worden, alles anders is gegaan dan zij zich hadden gewenst. Het is anders gegaan met bun eigen leven: men beeft ben uit bun werk, bun gezinnen gebaald en opgesloten achter prikkeldraad en kerkermuren. Het is anders gegaan met de zaak, die bun lief was: kerk en Chris* tendom.

En nu lees ik in een brief, die een van dezen uit een eoncentratiekamp sebreef, deze woorden: „De stroom van leed, die over de gemeente van Jezus Christus wordt uitgestort, is nu breed geworden, maar de stroom van liefde is een zee, die dat alles in zich opneemt, en bet helder en rustig laat worden. Ik kan toch niet anders dan met de H. Cbry* sostomus zeggen: God zij geloofd voor alles”.

Daar is opnieuw bet wondere geheim van bet leven, waaruit bet goede wel* len blijft. In overstelpende rijkdom.

God: ....een zeer overvloedige fon* tein van alle goeden, zo staat bet in de Ned. Geloofsbelijdenis.

Wij zullen deze woorden moeilijk anders dan met grote sebroom kunnen neerscbrijven. Daartoe voelen wij ons tezeer gedrukt door bet nameloze leed en onrecht, dat mensen elkander aan* doen. Daartoe voelen wij ons ook te weinig zeker van onszelf, van onze kracht, onze trouw, ons geloof. ...

Maar misschien letten wij toch teveel op de omvang van bet kwaad, dat in de wereld woedt, teveel op bet oorver* dovend geluid, dat de brutalen om zich been verspreiden, te weinig op de oer* sterke kraebt, Gods kracht, die uit ver* borgen bronnen ook nu in mensenharten werkt, midden in de wereld.

Want boe donker bet perspectief van de wereld in onze dagen moge zijn, boe kleinmoedig wij onszelf ook mogen weten vergeleken bij de groten onder ons, bet is oneindig troostrijk uit voor* beelden van nü*levenden telkens op* nieuw de waarheid te ontdekken van bet woord, dat God is een zeer over* vloedige fontein van alle goeden.

D. OOSTEN.