vaders, wier denken de oude kerk zozeer beïnvloedde, alsmede over het constructieve element bij Origenes; van wien hier alleen één geschrift vermeld en geanalyseerd werd. De lezer had dan beter oog gekregen voor het Platonisch element in het oude Christendom, dat ook de dogma-ontwikkeling zozeer beïnvloedde en later door het westers denken van na Augustinus wel wat verduisterd werd. Maar met grote insteming las ik de beschrijving van de kerk der martelaren ons aller voorbeeld in deze zwarte tijd en wat ook nog lang naklinkt uit dit opstel is de herinnering, hoezeer het eerste Christendom prachtig exclusief is: onze God is een jaloerse God. Dat gaf het zijn geweldige stootkracht: de martelaren hebben niet geweten van een transigeren met valse beginselen.

Prof. dr. Fred Sassen schreef over de geest der Middeleeuwen en hij deed het goed. Ik geloof ook, dat een niet-katholiek deze periode moeilijk verstaan zal. Het is doenbaar: men denke slechts aan Huizinga, aan wiens beroemd werk we ook in het opstel van prof. Sassen herinnerd worden. De tijd is voorbij', dat er gesproken kan worden over duistere Middeleeuwen: we zullen ze vandaag eerder te alleen-maar-intellectueel vinden en wie durft met het oog op de huidige gruwelen nog van barbaarse tijden spreken, die dan toch maar hun Godsvrede kenden, welke wij zozeer missen. Het opstel van Sassen is het meest veelzijdige opstel in dit boek: het beschrijft de Middeleeuwse geest naar vele zijden van het leven: daardoor wint het aan rijkdom van gegevens, wat het mist aan diepte. Soms ziet men niet goed, hoé bepaalde verschijnselen passen in de Middeleeuwse geest. Zo hoort naar de vorm de Roman de la Rosé zeer zeker tot het M.-E.-allegorisme, maar de inhoud is zozeer verwijderd van de M.-E.-levensstandaard, dat men hier kwalijk van een typisch M.-E.-werk kan spreken. Voortreffelijk schetst Sassen, hoe het naar God-gerichte bestaan der M.-E.- mens hem het besef ener persoonlijke verantwoordelijkheid bijbracht, die rijke Christelijke erfenis niet meer verloren mag gaan in het Europees besef (182). Sprekend over de autonomie der rede (185) merkt de aandachtige lezer wel enige tegenspraak, maar hier lag wellicht de zwakke kant van het M.-E.-systeem, wat prof. Sassen niet zo gauw gewonnen zal geven. Boeiend om te lezen en van een beheerste deskundigheid is zijn beschrijving van de opkomst van het Aristotelisme maar ook hij geeft toe (197) in een ingewikkelde zin, dat toch eigenlijk het scholastische stelsel vijandig is aan het mystieke leven, hoe wonderbaar ze ook soms in een persoon verstrengeld waren (Eckhart b.v.) In de beschrijving der gildenmaatschappij zal de moderne mens een onkapitalistische maatschappij vorm herkennen, die in haar organische gebondenheid ook ons nog iets te leren heeft, al geeft zelfs de katholiek toe, dat ze niet zo maar op onze economische verhoudingen kan ingeplant worden.

De Renaissance in Italië werd beschreven door dr. J. D. Bierens de Haan. De moeilijkheid is al meteen deze nieuwe periode der Europese geest te dateren. Dikwijls, zoals ook in deze kwestie, komt Bierens de Haan in tegenspraak met Sassen (b.v. ook op blz. 222 over de waardering der klassieke oudheid in de Middeleeuwen.)

Overigens lijdt dit opstel aan een zekere eenzijdigheid: het is te uitsluitend op het aesthetische gericht en als de schrijver daarover handelt, is hij boeiend, hoewel hij weinig nieuws biedt. Het lijkt me niet juist Machiavelli bij de Barok in te lijven en, zonderlinge combinatie! in één adem te noemen met het Concilie van Trente (dat juist de humaniteitsidee verdedigt tegen het Protestants pessimisme!) Ik mis ook volstrekt het Christelijk humanisme. Als de Renaissance niets anders was, dan wat hier de schrij'ver ervan vertelt, dan had de R. Kath. Kerk haar niet kunnen assimileren er zijn tenslotte grenzen ook aan hè,ar assimilatievermogen! maar men moet in de Renaissance ook letten op die poging het Christendom te vernieuwen, door het los te maken van de scholastiek en dan ziet men ineens de grote figuur van dien enigen Renaissance-wijsgeer, door B. de Haan niet eens vermeld, Nicolaas van Cusa en verstaat men

het Christelijk humanisme van Carolus Borromaeus en van Fran§ois de Sales.

Over Reformatie en Contrareformatie schreef prof. dr. J. Lindeboom een opstel, dat zo goed is om zijn wijze gematigdheid. Er schuilt in de studie van deze periode der Europese geest een wezenlijk gevaar. Het is het verhaal van de smartelijke scheuring der Europese Christenheid en het is moeilijk over dit oude zeer te spreken zonder opnieuw te kwetsen, maar óók de waarheid is kwetsbaar. De religieuze toon van dit opstel, de genuanceerde waarderingen over hoofdpersonen in dit tragisch dus onvermijdelijk drama maken, dat het een wezenlijke bijdrage is tot een irenisch Christendom, voorstadium van het h°et-verlangde oecumenisch Christendom. In Erasmus beschrijft prof. Lindeboom de humanistische Christen, die poogt terzijde of liever boven het conflict der dogmatische Christenheden te staan en hij wordt tot een voorloper van het Vrijzinnig Protestantisme. Ik vermeld deze opvatting zonder haar te durven bijvallen. Er rest hier zoveel te vragen, en vooral het is zo moeilijk, om over Erasmus’ karakter te oordelen zonder partijdig te worden. René.

Nieuwe tijden, nieuwe taken

Op de gecombineerde werkersvergadering van A.G. en Federatie is uitvoerig gesproken over het beleggen van een aantal getuigenisavonden en over het werk, dat wij zouden kunnen doen ten behoeve van gemobiliseerde geestverwanten. Het Federatiebestuur heeft deze plannen omlijnd en besloot ze in „Tijd en Taak” te publiceren, omdat het, voor beide soorten werk, hoopt op de medewerking van een zo groot mogelijke kring van geestverwanten.

De bedoeling van de getuigenisavonden is, dat het religieus-socialisme, zo hoorbaar mogelijk, zijn woord spreekt over de nieuwe oorlogstoestand en wat daarmee samenhangt. Wij willen hier naar voren treden nóch met oplossingen, nóch met voorspellingen; wij willen slechts getuigen van onze kijk op de gebeurtenissen en van de houding ertegenover die wij de juiste achten.

Wat Banning over de huidige situatie op de werkersbijeenkomst gezegd heeft (men vindt het onder „Verenigingsnieuws”) vond hier algemene instemming; het kan dus gevoeglijk als leiddraad voor de besprekingen dienen. Op de bijeenkomsten, die bij voorkeur vóór half November gehouden moeten worden zullen telkens twee religieus-socialisten spreken, en wel één predikant en één praktijkman (of -vrouw) uit de arbeidersbeweging.

Het plan is medewerking van de betreffende R.S.G.’s vooropgesteld dat deze getuigenisavond gehouden worden in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Haarlem, Eindhoven, Arnhem en Enschede en voorts in verschillende plaatsen in het Noorden. Het zijn in zoverre gewestelijke bijeenkomsten, dat de kleinere groepen verwacht worden op de meest naburige avonden. Zo zal Rotterdam gaarne de Delvenaren, Dordtenaren en Gorkummers verwachten, Zeist begeeft zich allicht naar Utrecht, Nijmegen naar Arnhem, terwijl Hengelo en Deventer in Enschede welkom zullen zijn.

Om aan de vergaderingen grote bekendheid te geven, zal de Federatie op haar kosten strooibiljetten laten drukken welke in particuliere kring en in bijeenkomsten uitgezet kunnen worden.

Wij religieus-socialisten timmeren niet vaak aan de weg. Ons geluid treedt niet vaak naar buiten. Wij weten het wel eens te onzeker daarvoor en er is al zovéél geluid in de wereld Maar wij menen nü, dat we temidden van de verwarring iets van betekenis hebben te zeggen, een woord, dat aan mensen bevrijding kan geven en nieuwe moed. En, Tijd-en-Taak-lezer, omdat er aan bevrijding en aan nieuwe moed zo’n behoefte is in deze tijd, mogen wij toch ook op uw hulp rekenen, nietwaar? Hoe?

Door naar zo’n getuigenisavond te gaan en

er bijvoorbeeld voor te zorgen, dat er een paar belangstellenden onder uw naaste bekenden heengaan. Nadere berichten zult u binnenkort in „Tijd en Taak” vinden.

De mobilisatie bedreigt de geestelijke weerstand van een deel van ons volk. De werkloosheid doet dat ook. De A.G. heeft naar een middel gezocht, deze bedreiging bij de werklozen te verminderen, en ze heeft dat gevonden in de internaten.

De invloed van de mobilisatie is minder algemeen, maar hij zal vaak ernstiger zijn. De ontwrichting van het gezin moet wel diep ingrijpen. Kunnen wij iets doen in dit verband?

Uit de werkersbijeenkomst lijkt mij als belangrijkste mogelijkheid naar voren gekomen te zijn het zoeken van een aanspraak voor gemobiliseerde geestverwanten, die hieraan behoefte gevoelen. Dat zou zó georganiseerd kunnen worden, dat gemobiliseerden, die zich hiervoor bij mij aanmelden, toegezonden krijgen de adressen van het R.S.G.-bestuur in de plaats waar ze liggen, of, als er geen R.S.G. is van de Tijd-en-Taak-lezers ter plaatse.

Een tweede mogelijkheid: men kan vragen om opzending van „Tijd en Taak”. Ongetwijfeld zullen tallozen bereid zijn, hun „Tijd en Taak” ’s Maandags of ’s Dinsdags door te zenden naar een gemobiliseerde.

En misschien zijn er meer wegen.

Dit alles hangt af van de behoefte, die er blijkt te bestaan. Willen de gemobiliseerden mij hierover schrijven, eerstens dus of ze behoefte hebben aan persoonlijk contact met geestverwanten, tweedens of ze geregelde toezending van „Tijd en Taak” op prijs zouden stellen, derdens welke andere mogelijkheden zij zien?

En willen de gezamenlijke lezers zorgen, dat elke gemobiliseerde geestverwant dit nummer van „Tijd en Taak” met deze oproev rood omlijnd in handen krijgt?

D. TINBERGEN.

Abrikozenplein 37, Den Haag

Het religieus-socialisme, Marx en de realistische politiek

Voorop sta, dat ik de hoofdartikelen in „Tijd en Taak” en ook de artikelen van ds. Ruitenberg steeds met bijna volledige instemming lees, ja, dat ik zelfs het hoofdartikel „De ontmaskeraars ontmaskerd” in het nummer van 30 September in zijn algemene strekking wel kan volgen,... en tóch zal juist tegen dit laatste artikel mijn ernstig, scherp protest moeten worden gericht, scherp natuurlijk, alleen uit principiële grond. Daar staat dan, dat een religieus socialist als de schrijver van dit hoofdartikel: „gestimuleerd kan zijn door de traditie van Marx”, dat hij iets weet, omdat hij ~sociaiist uit de school van Marx” is, dat blijkbaar ook voor dezen schrijver „de Marxistische terminologie, waaraan het democratisch socialisme veel te danken heeft, de gedachten (blijft) plooien, de harten vormen” (nota bene, dit laatste!), en zo meer van die aard.

Daartegen gaat mijn ernstig protest uit religieus, moreel, algemeen wijsgerig en rectitsphilosofiscli standpunt. En in de diepste grond Kan en moét ds. Ruitenberg het eigenlijk met mij eens zijn, uit al die oogpunten ... dat is mijns inziens nog het droevigste van de zaak. Men kan méér dan ondergetekende van jongs af aan in de Marxistische gedachtenwereld zijn opgegroeid en daardoor meer onder invloed van dit overigens eenzijdige middel arbeidersellende hebben .leren doorzien, terwijl anderen deze artaeiderswerkelijkheid, beter gezegd, deze volksellende, langs andere wegen hebben benaderd, fiat, maar... dit kan nimmer het principe zelve raken.

Men kan b.v. de huidige oorlog zien als een middel, een onbegrijpelijk middel, dat toch door Gods voorzienigheid zó is, als het is, en waaraan wij ons onderwerpen, maar dit neemt