Vechten we voor ons bezit, voor de democratie, voor de vrijheid, voor de onafhankelijkheid, of voor ons leven?

Voor dit alles en voor iets meer!

In de loop der menselijke ontwikkeling onderscheidt H. Nicolson zes grote stadia: De Grieken leerden ons het vrije gebruik van onze geest, de Romeinen de heiligheid van het contract en de voordelen van de wet, het Christendom leerde ons de deugden van mensenliefde en af keer van wreedheid; de Middeleeuwen, tijd der ridderschap, onderwezen ons in de geest van lijdzaamheidheid en edelmoedigheid. De Fransen leerden ons de waarde van logica, goede smaak en intellectuele eerlijkheid en wij zelf de schrijver bedoelt de Engelse bijdrage aan de Europese beschaving voegden aan de menselijke ontwikkeling toe: het inzicht in fatsoen, betrouwbaarheid en loyaliteit.

Welnu, Herr Hitler en zijn leerlingen lopen al deze waarden onder de voet. Op het spel staat inderdaad het lot van dit mensdom. Het gaat er om niet terug te vallen tot een of andere dierlijke staat.

Als we deze oorlog beschouwen als één oorlog uit de velen, dan zal de vrede ook een vrede zijn, zoals we er al meer meegemaakt hebben; we zullen de wereld weer gaan verdelen in overwinnaars en overwonnenen.

Aan de conferentietafel zullen dus niet, zoals destijds te Parijs alleen aanzitten de overwinnaars om hun wil op te leggen aan de overwonnenen, maar het moet een congres worden van de oorlogvoerenden en de neutralen. Niet onmiddellijk na het staken der vijandelijkheden, maar b.v. een jaar later en op een plaats ver van de krijgsherinneringen. b.v. te Washington moet de conferentie plaats hebben. Allerlei leerstukken als b.v. het recht van zelfbeschikking moeten kritisch getoetst worden en kleine vernederingen of stiekeme onrechtvaardigheden mogen niet toegelaten worden noch mogen eisen gesteld, die practisch onuitvoerbaar zijn.

Twee vraagstukken komen dan aan de orde. Allereerst Duitsland. Het zal zo geordend moeten worden, dat het zichzelf-voldoende is zonder behoefte aan agressieve expansie. Men zal daarbij de centrifugale krachten van Duitsland moeten tegemoetkomen. Men kan zich een nieuw Duitsiand denken op federatieve grondslag en als hoofdstad Wenen, waarbij de vroegere Duitse staten een zekere autonomie genieten. Alles moet in het werk gesteld om de zelfachting en het geluk van dit Vierde Rijk te waarborgen, inclusief koloniën. Te vrezen is, dat deze droom te laat komt. De oorlog zal in Duitsland wellicht een revolutie ontketenen, waardoor het voorlopig te uitgeput raakt voor buitenlandse avonturen. Als nu de Geallieerden maar geen vredesvoorwaarden stellen, waardoor ze een hergeboorte van de. Duitse geest bevorderen. In die tussentijd dat Duitsland zich herstelt kan de Volkerenbond klaar zijn.

Dat is het tweede vraagstuk. De fouten van de vorige Volkerenbond dienen vermeden en daartoe zijn vier veranderingen vereist.

1. Alle leden moeten iets van hun nationale souvereiniteit prijs geven.

2. De Volkerenbond moet beschikken over een gewapende macht, sterker dan welke Europese staat ook. Het Tribunaal van de wereld moet in staat zijn drastische maatregelen te treffen, anders komen we weer in de fataie cirkel dei wraaknemingen.

3. De volkeren van Europa moeten opgevoed worden tot het inzicht, dat de Volkerenbond niet als een soort Areopagus zetelt ver boven hen te Genève, maar als een erkende organisatie waartoe ze zelf behoren. Er moet contact zijn tussen de Volkerenbond en de gewone man en vrouw. Men kan zich zo iets indenken als de nazi-organisatie van Kraft durch Freude. Tegen bescheiden kosten moet de Volkerenbond vacantiereizen organiseren, waardoor de volkeren met elkaar in contact komen. Dit zal de mensen een warm gevoel geven en levend besef van het samen wonen der volkeren.

4. Die Volkerenbond zal geleidelijk moeten aansturen op een federatief Europa. We

zullen eens de staatssouvereiniteit hebben prijs te geven voor de veel wijdere opvatting van de Verenigde Staten van Europa. Als we ontsnappen aan een periode van gedeeltelijke revoluties, dan zal dit een zijde der universele revolutie zijn. RENÉ.

VRIJHEID IN DE MODERNE STAAT

Eeuwige waakzaamheid is de prijs der vrijheid. Laski.

In 1930 gaf Laski') onder bovengenoemde titel de lezingen uit, die hij, dank zij een regeringsopdracht in het eigen land, niet had kunnen houden aan de Amerikaanse Universiteit, die hem daartoe had uitgenodigd.

Zeven jaar later verrijkt hij een nieuwe uitgave met een lange inleiding. Dit was nodig, omdat vanaf 1930 in een groot deel der beschaafde wereld de toestand der vrijheid aanmerkelijk verslechterd is. „De komst van Hitler is”, zo meent hij, „slechts het meest ingrijpende voorbeeld van een wijdverspreide en grondige aanval op de vrijheid en de politieke democratie. Overal moet het grondwettig beginsel verdedigd worden. De eerbied voor de internationale rechtsorde zien wij voor onze ogen verminderen. Ras- en godsdienstige vooroordelen, waarvan wij zo gaarne geioofd hadden dat zij voortsproten uit onkunde, zijn de grondslag geworden van nationale staatkunde en aan geleerden is het gelukt deze barbaarsheid voor hun geweten te rechtvaardigen”. Om te zwijgen van landen waar geen levende volksvertegenwoordigirig meer bestaat, wijst hij er op hoe er zelfs in Frankrijk ogenblikken zijn geweest dat de vrijheid door reactionnaire krachten bedreigd werd. En ernstige geesten vragen zich af of de vrijheid op internationaal terrein een tweede grote oorlog zal overleven. Er zijn voorbeelden te over van dit beangstigende verschijnsel. Noemen wij slechts Spanje. „De hele wereld is zich nu bewust dat, in de cynische tragedie der non-interventie, het enige wezenlijke resultaat is geweest, dat democratische machten aan democratisch Spanje het recht ontzegd hebben om, als een constitutionele staat, in het buitenland wapenen te kopen. De democratische staten hebben toegezien, dat het het toneel werd van een zorgvuldig opgezette en steiseimatig uitgevoerde manoeuvre, onwillig als zij waren om de ideologische betekenis van de worsteling te erkennen.”

De oorzaak van deze betekenisvolle verwording? Leek het niet in 1919 aan de overwinnaars zo goed als aan de overwonnenen, dat democratie en internationale vrede deel uitmaakten van de vaste gewoonten der mensheid? Aanvaardde het verslagen Duitsland, in de grondwet van Weimar, niet de liberale constitutionele regeringsvorm? En wekte het statuut van de Volkenbond niet de geestdriftige instemming van een ieder, niet het minst van de arbeiders-organisaties van gans Europa? In het Duitsland van 1937 is er niemand, die aan de grondwet van Weimar ook maar een droeve herinnering wijdt. En niet één regering vertrouwt dat de Volkenbond onheil kan keren. Hoe zou dit ook kunnen na Mantsjoerije en Abessinië, waar nu Oostenrijk, Tsjechoslowakije en Poien aan kurinen worden toegevoegd?

Nooit is bovendien het economisch nationalisme zo hevig geweest, nooit nog is de controle van de staat op de individuele handeling zo overal doorgedrongen. „Een oorlog om een einde te maken aan de oorlog, een oorlog om de wereld veilig te stellen voor de democratie, hebben een toestand verhaast vol van oorlog en revolutie.”

Hoe is zulk een totale vernietiging te verklaren van de verwachtingen waarmede het na-oorlogse tijdperk inzette? Zeker is, dat niets onze tijd zozeer kenmerkt, als onzekerheid. Deze heeft, als altijd, in de harten der mensen die angsten en haatgevoelens gekweekt, welke onbestaanbaar zijn met vrijheid. Want vrijheid kan slechts daar leven, waar verdraagzaamheid heerst. Dat is de enige atmosfeer, waarin de rede gelegenheid heeft zich te doen gelden. Maar verdraagzaamheid verdraagt zich niet met boze hartstoch-

ten, en deze snijden de pas af aan de mogelijkheid van minnelijke schikking. Een dergelijke atmosfeer heeft ontbroken. Hoe kon het ook anders? De slechte vrede van Versailles, die, onder meer, een ontmoeting op voet van gelijkheid tussen overwinnaars en overwonnenen onmogelijk maakte, schiep een sfeer van haat en wantrouwen, waarin geweld gerechtvaardigd scheen, waarin voor millioenen macht tot recht werd.

Toen als een gevolg van de oorlog, in de koloniën een sterk verlangen naar nationale vrijheid ontstond, werd daardoor uit de aard der zaak een slag toegebracht aan imperialistische overheersing, waardoor de onzekerheid van macht vergroot werd. De oorlogvoerende regeringen hadden bovendien aan de volken allerlei beloften gedaan, die voor een groot deel niet werden nagekomen. Maar de vakverenigingen werden machtig, de mogelijkheid van een socialistische regering kwam in ’t zicht. „De vrijheid van het woord, het recht van vereniging, zou dan allicht niet alleen betekenen abstracte redenering, maar wetgeving. En die wetgeving zou niet alleen een verhoging van belastingen meebrengen, die vooral de rijken treffen zou, het zou ook betekenen een zich gestadig uitbreidende socialisatie der industrie, een zich doorzettende opheffing van voorrechten, de groei van een maatschappij met afnemend bezitsverschil. Intussen hoe groot ook haar onderlinge verschillen mochten zijn, waren alle partijen het er over eens dat de grondslag van de economische organisatie kapitalistisch blijven moet.”

Laski zet dan verder uiteen hoe de na-oorlogse economische chaos vooral in Duitsland ieder gevoel van maatschappelijke veiligheid te niet deed. De opkomst van fascisme en nationaal-socialisme was volgens hem in wezen de uitdrukking van het kapitalistisch besef, dat binnen het kader van de democratie het gevaar van socialistische omvorming niet zou zijn tegen te houden. In beide landen werden aan het volk beloften van welvaart gedaan, gebaseerd op anti-kapitalistische actie. En in beide landen werd de partij gefinancierd door het grootbedrijf, terwijl met het leger en de aristocratie de gewenste betrekkingen werden aangeknoopt. In beide landen maakte de partij zich meester van de macht door wat toch eigenlijk een staatsgreep was. Toen werden alle democratische instellingen ontbonden, allereerst de vakverenigingen en de socialistische partijen. Alle politieke macht berustte toen bij ~de” partij. De vrijheid van het woord en het verenigingsleven werden streng verboden. Het nieuwe systeem was kortom de onbeperkte heerschappij van het grootbedrijf in samenwerking met de fascistische groep en gesteund door het leger. Men kent de gevolgen: algemene bewapening, die uitliep op een wedstrijd ten dode. Om duidelijk te maken wat dit zeggen wU voor de maatschappelijke vooruitgang, haalt Laski de bekende woorden van Chamberlaln aan, dat het wapeningsprogramma sociale hervorming gedurende een gans geslacht onmogelijk maakt. Het schrikkelijkste is misschien dat de dictaturen na hun val, aan beide kanten „een erfenis van haat en hartstocht nalaten, die het hoogst onwaarschijnlijk maakt dat de normale gewoonten van vrijheid spoedig zullen terugkeren. Want in dergelijke atmosfeer kan er geen sprake zijn van het verdraagzame geven en nemen waarvan vrijheid afhangt”. Laski zet dan verder uiteen hoe daar, zelfs in Engeland en Amerika, allerlei symptomen zijn van vrijheidsbeperkingen, die samenhangen met bezit. „Waarom, zo vraagt hij, waren èn Engeland èn Amerika wel geneigd de Sowjet-Unie omver te werpen in de eerste jaren van haar bestaan en hebben zij Duitsland en Italië hun gang laten gaan? Waarom heeft geen dezer democratieën enige verplichting gevoeld om de democratische regering van Spanje bij te staan? Is het niet omdat, al mogen democratische vrijheidsbeginselen diep wortel geschoten hebben, waar bezit gevaar loopt ook deze worden aangetast? En is het niet tekenend voor de tijdgeest, dat men het