Franse lessen in democratie

De Fransen zelf moeten het niet zeggen; ze geuren zo graag met de ervaring van hun vaderland, maar waarom zouden wij het niet grif erkennen, dat democratie als levenswijsheid tot de atmosfeer van hun land behoort, ondanks de politieke verwordingen en een ongelukkig kiesstelsel, die de Franse Kamer tot regelmatig mikpunt van fascistische aardigheden maakt. De gebeurtenissen van de laatste tijd hebben het beginsel der democratie vreemd belicht: voor sommigen werd het tot een zo hoge waarde, dat men er vechtend voor sterven wilde. Dan stelt zich klemmend de vraag naar haar wezen. Is ze dan toch meer dan een willekeurige regeervorm?

Er verscheen onlangs een bundel opstellen van Franse katholieke jongeren: „Options sur demain”. In „Socialisme en Democratie” vestigde dr. H. Brugmans er de aandacht op. Het verdient inderdaad aandachtige bestudering en wel om twee ongelijke redenen.

Allereerst leert men hier een katholicisme kennen, wel enigszins anders van allure, dan het Nederlandse: het ademt breder, het staat meer open, het is niet van een zo indrukwekkende massaliteit en van een zo gesloten formatie, maar het leeft ruimer. Vervolgens bevat dit boek een serie diepgaande bespiegelingen over de idee der democratie, die op oorspronkelijke en wel-doordachte wijze ontleed een zo hechte verwantschap met de opperste waarden van het Christendom vertoont, dat juist ook om deze reden een nadere bespreking hier op deze plaats wellicht de moeite loont.

De Roomse kerk heeft in Frankrijk een harde strijd om de democratie achter de rug. De democratie, als idee der Franse revolutie werd aanvankelijk tegen haar als strijdmiddel ge-hanteerd en vanzelfsprekend door haar op de vinnigste wijze bestreden. Maar als in de tijd der Restauratie de officiële kerk hoopt te profiteren van een herleving van het Ancien Régime, staan er verlichte katholieken in Frankrijk op, die juist de vrijheid en de democratie tor redding der gehavende Franse kerk bepleiten. Het is de tragedie van Lamenais geweest, dat hij niet tijdig begrepen werd. Maar zijn inzichten blijven leven: ze vormen het thema van Lacordaire en Montalembert en van heel een geestdriftige schare van z.g.n. Katholieke Liberalen. Tegen hen strijdt L. Veuillot en schijnbaar overwint zijn eng-kerkelijk clericaiisme. Maar verzadigd van dogmatisch katholicisme rijst weer een tegenstroom: het sociale katholicisme, dat aanvankelijk in een slecht daglicht stond, wegens de verwarring der geesten in de tijd van het modernisme. Maar tien jaar geleden leek ook dit sociaal katholicisme af te sterven aan bleke, goede bedoelingen. De élite van Rooms Frankrijk stond achter Maurras en het aristocratisme van de Action frangaise. Het verbod van Pius XI heeft velen de ogen geopend voor het wezenlij k-heidense in deze beweging.

Al deze golvingen vonden slechts weinig weerklank in het politieke leven van Frankrijk. De Franse katholieken vormen geen politieke partij, zoais men weet, en ze wensen er ook geen. Zodoende kreeg de practische politiek dan ook minder kans de toch al moeilijke polemieken te vertroebelen met al die kleine handigheidjes en bescheiden resultaten, die hier een groots debat over zulk een onderwerp zo snel konden doen ontaarden.

Jean Lacroix heeft gelijk, wanneer hij er fier op wijst dat in geen land de beschuldiging van „politiek katholicisme” dwazer en hatelijker zou zijn. „Het Combisme heeft, zonder dit te bedoelen, dan toch tot gevolg gehad, dat het ’t christelijk geweten gelouterd heeft.” De kerk is er niet gecompromitteerd door de flaters van een politieke partij en heeft daardoor een groter en geestelijker straalkracht; daarenboven zolang haar invloed geestelijk is, roept ze geen antipapisme op. Er zit aan dit alles nog een ander aspect. Een kerk, en zeker de Roomse, zal altijd neiging hebben, haar leer absoluut te stellen. Op religieus gebied ik laat dat nu ter zijde moge dit gelden, als politieke methode is het de dood voor elke democratie. Zolang de katholieken de democratie alleen aanvaar-

den als het enig klimaat, waarin de menselijke persoonlijkheid kan gedijen, doch de bijgedachte koesteren, dat zij de enige echte democraten zijn, of anders gezegd, dat de democratie alleen kan bestaan op de bodem van het katholicisme, zal deze pretentie niet alleen verzet bij alle anderen oproepen, maar ook haar democratische gezindheid verdacht maken. Men komt dan toch tenslotte bij L. Veuillot terecht, die de vrijheid opvorderde van de liberalen krachtens hun beginsel, terwijl hij' meteen aankondigde, dat als hij ze eenmaal veroverd had, hij ze hun, krachtens zijn beginsel zou ontnemen. Het inzicht breekt bij de Franse katholieken door ik kan hiervoor ook naar Maritain verwijzen dat democratie het beginsel van een politiek relativisme is, en naar de verwerkelijking streeft van een pluralistische staat, die niet als de totalitaire een of andere ideologie oplegt, maar de rechten der persoonlijkheid zo beschermt, dat de mens vrij kiezen kan in de gunstigste omstandigheden. Zo en zo alleen kan men met den katholiek op basis van geiijk waardigheid samen werken, als beiden voorstaan een z.g.n. „open humanisme”: te werken aan die voorwaard en, waarin de persoon het vrije waagstuk met zichzelf aan kan gaan en zich volledig verwerkelijken. De christenl zal dan gelovend verwachten, dat de genade toegang vindt tot deze open mensheid.

Men leze in deze bundel opstellen dan ook niet alleen een verdiepte bespiegeling van allerlei vraagstukken aangaande het wezen der democratie, maar tevens de neerslag van, men mag wel zeggen een eeuw van strijd. Hier spreken jonge mensen, maar die het gevoel •hebben een streep te trekken onder een eeuwenoud debat en de laatste definitieve conclusies op te maken; gevolgtrekkingen, die voortaan de moeite waard zijn er voor te leven en desnoods er voor te sterven. Nog steeds weigeren zij in een partij zich aan te sluiten, maar het politieke werk verwerpen ze niet meer: ze beschouwen het als een hoge plicht. Ze erkennen graag: er is weinig bereikt. De sociale rechtvaardigheid en de democratische idee is met meer goede wil dan met succes gediend door de kringen, waartoe ze weten te behorep, maar ze mogen zich verweren, dat ze zich ook niets te verwijten hebben. En vinnig laat Mare Schérer (109) er op volgen: „Laat de nakomelingschap van MacchiavelU of Sorel, van Maurras en van Pelletan ook eens haE.r geweten onderzoeken, voordat ze de mensen van de christelijke democratie naar huis sturen.”

Het opstel van dezen Mare Schérer licht uitmuntend in over het sociale werk der Franse Katholieken. Zelf geeft hij reeds toe, dat het werken aan practische economische oplossingen wel te veel tot nu toe nagelaten werd en men de sociale gerechtigheid voorstond op de wijze van „moralisten” en niet zonder sentimentaliteit. Hij spoort dan ook aan tot studie van de technische kant der sociale vraagstukken. Merkwaardig is ook de erkenning, dat vorige generaties van Katholieken teveel Marx verwaarloosd hebben. Hier erkent een scherpzinnig kathoiiek denker, die ook de praktijk kent (en hij is niet de enige: men leze er Maritain op na, of in ditzelfde boek een veelzeggende regel van Jean Lacroix op 91) dat heel die voorbarige angst voor het „materialistisch” marxisme de Roomsen remt in hun verplichte strijd tegen het kapitalisme. Men zou dit citaat wel willen doorgeven aan menig landgenoot van Roomsen huize:

„Zonder het eerlijk toe te geven, is men dikwijls opgetreden, alsof het in twijfel trekken van de waarde van het kapitalistisch stelsel reeds een intocht betekende in de leerstellige hel van het „materialistisch marxisme”. Vrijwel alle Katholieken hebben gedacht, dat ze met een verwerping en veroordeling zonder meer, ook zonder onderzoek, van de marxistische kritiek af waren Men was er dan meteen van ontslagen heel deze „vergiftigde” litteratuur te lezen, maar men zou ook niet profiteren van al wat degelijk en wetenschappelijk vastgesteld blijft in de sociologische beschrijving van het kapitalisme, zoals Marx het waarnam. De ontleding van deze

maatschappij is door niemand anders tot nu zo ernstig gedaan dan door Marx. De filosofie der geschiedenis en het „materialisme” die Marx op deze ontleding heeft ingeënt, zijn geen noodzakelijke gevolgtrekking van deze wetenschappelijke beschrijving. De dwaling bij de niet-Marxisten is geweest, dat men, de geldige waarneming niet heeft willen zien, omdat men de wijsgerige verklaring wou verwerpen.”

De belangrijkheid van een dergelijk citaat schuilt in het feit, dat hier een Rooms intellectueel zo iets durft schrijven, zonder op de vingers getikt te worden. Wie zich dit realiseert, weet, dat de waarheid triomfantelijk onderweg is.

En nog een andere opmerking van Schérer is angstig actueel voor de Katholieken e.a. hier te lande: hij constateert het succes van het woord corporatisme en wijst het om zijn dubbelzinnigheid af. De motivering lijkt ons al heel gelukkig: „als het corporatisme een slinks middel is om het in gevaar verkerend kapitalisme te redden en de arbeidersklasse te betrekken In deze onmogelijke combinatie dan zullen we zo vrij zijn tegen dit corporatisme op te komen. Als het een nabootsing moet voorstellen van het corporatisme van Mussolinl. d.w.z. een bedekte vorm van staatscommunisme en een onfeübaar middel om de arbeidersklasse te knechten, dan zullen we het om dezelfde reden afwijzen als het despotisme van Staltn. Als het een droombeeld Is van binnenkamer-hervormers, die de wereld herscheppen door een nieuwe woordenlijst te ontwerpen, dan begrijpen wij niet waar het woord goed voor Is. En als het bedoeld is als modewoord voor bedrijfsorganisatie, laten we dan het begonnen werk doorzetten en doortrekken tot de deelname van de arbeiders in het bestuur der ondernemingen, en dat woord corporatisme maar niet meer gebruiken, want het woord heeft zo’n lelijke klank gekregen, dat de arbeiders al op hun hoede zijn als ze het horen!” Over democratie als beginsel, volgens deze schrijvers, een volgende keer. RENÉ

FAUN

Hij staaf geleund tegen de stam en keurt de saamgevoegde fluit,

besprongen door de rosse vlam van het gevitaaierd varenkruid.

Hij toeft, maar ademt elk gerucht, de geur van Zoover dat vergaat,

het vallen van een rijpe vrucht, die in de weeke aarde slaat.

Het lichaam, in zijn korte rust, is wreed en teeder tegelijk;

de oogen waken, fel van lust, over het ondoordringbaar rijk.

Ida G. M. Oerhardt.

BOEKBESPREKING

Stuart Cloeti; Eens komt een nieuwe dag. Servire, Den Haag 1939.

Het type dikke-boeken, waartoe het bovenstaande behoort, vraagt gewoonlijk van den lezer veel tijd en weinig geestelijke inspanning. Het hangt dus van je smaak en persoonlijke omstandigheden af, of zulke lectuur je voldoen zal. Wie tegen lange winteravonden en regenachtige dito middagen opziet, zal er zeker plezier van beleven, want het is boeiend en in zijn soort niet slecht, wie zijn tijd goed gebruiken kan, verlangt boeken van minder omvang en meer inhoud.

Boeken als dit, die in grote oplagen de hele wereld over gaan met de vorige roman van dezelfde schrijver, Wentelende Wielen, was dat tenminste het geval —, zijn van veel meer belang als tijdsverschijnsel dan als roman, want zij geven een aanwijzing van wat het grote publiek verlangt. Zij moeten boeiend zijn, avontuurlijk, ze moeten spelen in verre tijden of plaatsen (zodat wij ons er hier niets van aan hoeven te trekken!), zij moeten vrij zijn van problemen en vrij van psychologi? (want dat is maar vermoeiend, en lang niet altijd prettig), zij moeten voor den lezer een wereld oproepen, waar het leven nog een beetje primitief is, de mannen dapper, de vrouwen schoon, en waar de verraaiers hun gtraf niet ontgaan. En dan dient er zich liefst nog een eeuwige sterrenhemel te welven.

Skandinavlsche en Angelsaksische auteurs voorzien met succes in deze behoefte, en Stuart Cloeti Is niet de minste onder hen. M. H. v. d. Z.