I II "T” 1“ k I j aki Iy' K tlr* l y l lil I /\ iNJ I J ll" K. IX C I

Beroering in Genève

Het zijn geen „grote dagen”, die Genève deze week heeft beleefd. Maar er is toch wel heel onverwacht beroering gekomen aan de oevers van het grote Zwitserse meer. De Finnen hebben, als kwajongens, die een steen in het water gooien, plotseling de rust verstoord, waarin de dipiomaten van de Volkenbond meenden, het barre internationale seizoen te kunnen „overwinteren”.

Nimmer is de Voikenbond, of wat er van overgebleven is, onder zulke bijzondere omstandigheden bijeen geroepen als ditmaal. De uiterlijke tekenen dier omstandigheden, de scherpe politiemaatregelen, de geheime zittingen, spraken een duideiijke taal. Er heerste een sfeer van onbehaaglijkheid en van nervositeit in de Volkenbondsstad.

Geen wonder, want ieder besefte, dat er van de beraadslagingen, die deze week zouden plaatsvinden, veel voor de toekomst van het gehele instituut afhing. Niet in die zin, dat het beginsel der collectieve rechtsorganisatie zelf zou staan of vallen met hetgeen de Volkenbond in het Fins—Russische conflict beslissen zou. Maar omdat de druk der omstandigheden en de intriges, van verschillende zijden op touw gezet, spanningen deden voorzien, die de vrees voor een uiteenvailen van het hele Geneefse gebouw allerminst denkbeeldig maakten. En al zal niemand kunnen verhelen, dat de Volkenbond als instituut na de oorlog een drastische reconstructie zal behoeven, het zou roekeloos zijn te menen, dat men daarvoor het bestaande eerst radicaal met de grond gelijk zou moeten maken. Nergens is het zo moeilijk, uit het niets iets te scheppen, dan in de betrekkingen tussen de voikeren. Daarom zagen de dienaren van de Volkenbond niet voor niets de behandeling der Finse aanklacht met bezorgdheid tegemoet.

Wil dat zeggen, dat de Finnen ongelijk hadden, hun zaak voor het forum van de georganiseerde statengemeenschap te brengen? Het zou van een verachtelijke lafhartigheid getuigen, wanneer wij het Finse volk er als het ware toe zouden willen brengen, als een geslagen hond in een donkere hoek van de wereld zich te laten afmaken. Dit volk heeft alle recht, niet zozeer om zijn hardnekkig en scherpzinnig verzet, als wel om zijn sociaie en culturele prestaties, zich een voorpost van de westerse beschaving te noemen en wij achten de piichten, welke de gemeenschap dier westerse beschaving ons in deze tijd oplegt, niet enkel een holle fraze.

Te meer mag Finland zich op de Geneefse collectiviteit beroepen, omdat zijn vertegenwoordigers lange jaren in tegenstelling met de „voorzichtige” andere Scandinavische staten zeer overtuigde voorstanders der gemeenschapsgedachte zijn geweest. Wanneer ook Finland in de laatste jaren, onder invloed van zijn samen gaan met de rest van Scandinavië en van de teleurstellingen, welke de Volkenbond heeft opgeleverd, steeds meer reserves tegenover de collectieve veiligheidsorganisatie toonde, zo heeft in Finse kringen, naar uit recente uitlatingen van den vorigen minister van Buitenlandse Zaken, Erkko, duidelijk is gebleken, nimmer de gedachte der samenwerking plaatsgemaakt voor een vlucht in de individuele neutraliteit.

Het zijn waarschijnlijk niet zozeer idealistische overwegingen geweest, die Finland tot verdedigng van de gemeenschapsgedachte onder volkeren bewogen, als wel de gevaarlijke onzekerheid, waarin dit land van de aanvang van zijn zelfstandig bestaan af heeft verkeerd. Zoals het ook niet toevallig is, dat juist thans zich duidelijk ook in de andere Scandinavische landen een terugkeer tot de solidariteit op breder basis aftekent. Tenslotte zijn de lessen te duidelijk in deze dagen dat het één voor allen en allen voor één geen verwijderd ideaal, maar een actuele noodzaak is.

Als een blad aan een boom

Rusland heeft het Finse beroep op de Volkenbond „onverenigbaar met de eerbied voor de Sowjet-regering” genoemd.

Het regime, dat zich nog voor enkele maanden opwierp tot kampioen van de „één-enondeelbare vrede”, schijnt, nu de oorlog toch eenmaal is uitgebarsten, ook maar verder alle reserves te hebben laten varen en zich met alle middelen, gifgassen incluis, in de internationale „strijd om het bestaan” te hebben geworpen. De huidige Moscovieten voelen zich in deze „wildernis” wonderlijk goed thuis. Onwillekeurig wordt men in deze dagen herinnerd aan het cynische oordeel: „Krab een Rus en ge houdt den Tartaar over.”

Wij zulien ons tot het uiterste moeten verzetten tegen elke hetze, die tegen het Russische volk moch worden ondernomen. Maar wij mogen niet blind zijn voor het feit, dat het Russische volk onder zijn huidige regeerders teruggedreven wordt naar die barbaarsheid, waarvan wij allen hebben geloofd, dat het door de Revolutie voor goed was verlost.

Het is nutteioos, maar toch kunnen wij het niet laten ons te herinneren, hoe nog voor enkele jaren de Sowjet Unie zich in Genève, nadat het daar, mede op uitnodiging van hetzelfde land, waardoor het thans wordt aangeklaagd, in de kring der staten was opgenomen, als voorvechtster van een doeltreffende organisatie der collectieve veiligheid gedroeg. Wanneer de elf „voorstellen tot vervolmaking van de toepassing der beginselen van het Volkenbondspact”, in Augustus 1936 door de regering der Sowjet Unie bij het secretariaat-genera.il van de Volkenbond ingediend, destijds waren aangenomen, zouden de leden van de Volkenbond reeds drie dagen na de overval al hun betrekkingen met den aanvaller hebben moeten verbreken en minstens tot toepassing der economische en financiële sancties hebben moeten overgaan.

Daarbij zou, volgens Rusland’s opvattingen van destijds, de Volkenbondsraad stellig geen moeite hebben gehad om de Sowjet Unie tot aanvalier te stempelen. Want reeds voordat Litwinow in Genève verschenen was, had hij zich een grote reputatie verworven bij de ontwikkeling van het nieuwe volkenbondsrecht door de formuiering en toepassing van een begrip „aanvaller”, dat vrijwel geen enkele ontduiking mogelijk maakte.’ln het jaar 1933 heeft Rusland met een aantal staten (o.a. Turkije en Roemenië) een conventie gesioten aangaande de „vaststeliing van de aanval”, welke door velen als een model voor een algemener internationale wetgeving werd beschouwd.

Het is verleidelijk om de „daden”, die ’n staat tot aanvaller stempelen, te citeren, omdat zij op goede gronden alle vijf, behalve de eerste en onbelangrijkste, namelijk de formele oorlogsverklaring, tegen de Sowjet Unie thans kunnen worden aangevoerd. Genoemd zij hier

slechts punt 5, dat tot aanvalsdaad stempelt (men denke aan de uitroeping en militaire uitrusting van de z.g. regering-Kuusinen!):

„Hulp aan gewapende benden, gevormd op het grondgebied van een staat en het gebied van een andere staat binnenvallend, of weigering, ondartks de verzoeken van de zijde van de aan een aanval blootgestelde staat, om alle mogelijke maatregelen op eigen gebied te nemen teneinde die benden van iedere hulp en bescherming te beroven.”

En in een speciaal bijvoegsel (voor vele verdragen zijn de bijvoegsels het belangrijkste: het anti-Kominternpact van Duitsland en Italië behelsde een aanhangsel, dat precies het omgekeerd inhield van hetgeen hier volgt) werd uitdrukkelijk verklaard, dat tot de omstandigheden, die in geen geval een aanvalsdaad rechtvaardigen behoorden:

„De binnenlandse gesteldheid van een staat, zoals b.v.: zijn politieke, economische of sociale structuur; beweerde tekortkomingen van zijn bestuur, wanorde volgende op stakingen, revolutionnaire of contra-revolutionnaire bewegingen; en burgeroorlog.”

Men kan zeggen, wanneer men aan deze Russische initiatieven terugdenkt; hoe jammer, dat de westerse wereld van deze poging tot aansluiting bij haar denkbeelden en aspiraties niet meer heeft weten gebruik te maken. Het zou onjuist zijn te beweren, dat hier geen kansen zijn verloren gegaan, ook al zou men nimmer een Russisch leiderschap hebben wiilen aanvaarden. Anderzijds bewijst het huidige Russische optreden afdoende, hoe volkomen gewettigd, het diepe wantrouwen tegen de Russische politiek is geweest.

Want hoewel wij aarzeien om het te erkennen, in dit opzicht heeft het Britse conservatisme gelijk, dat geen vreedzame samenleving der volkeren mogelijk is, wanneer de politiek der staten van de ene dag op de andere kan omslaan als een blad aan een boom en elke continuïteit, elke goede trouw, elke berekenbaarheid volkomen ontbreekt. In dat opzicht staan aiie dictatoriale staten op één lijn, omdat zij alle principieel onberekenbaar zijn. Want zijn niet alle dictatoren in zekere zin „ééndags-vliegen?”

Goed beschouwd heeft de Volkenbond deze week, de omstandigheden in aanmerking genomen, lang geen kwaad figuur gemaakt. Die omstandigheden waren wel zeer uitzonderlijk en het getuigde dan ook van een bijzonder siechte smaak, wanneer men in sommige kringen de Finse kwestie als een krachtproef wilde voorstellen, waaraan de Volkenbond het recht op zijn bestaan ook na de huidige ooriog zou moeten bewijzen.

Van twee kanten bedreigden Genève grote gevaren. Enerzijds was er een stroming, vooral uit sterk anti-bolsjewistisch georiënteerde Zuid-Amerikaanse landen gevoed, om de Volkenbond tot een soort anti-Komintern in buitengewone dienst om te vormen. Anderzijds dreigde de bezorgdheid, Rusiand nog nauwer naar Duitsland te drijven gepaard gaande met de vrees van Rusland’s buren, Moscou te ontstemmen elke actie van de Volkenbond te verlammen. Het gevaar, waarvoor men o.a. in Nederland vreesde, namelijk, dat men in Genève de hele Europese oorlog aan de orde zou stellen, was waarschijnlijk nimmer reëel. Maar het Geneefse scheepje is tussen de beide andere klippen doorgezeild.

Een breuk met de Sowjet-Unie was natuurlijk onvermijdelijk. Het is geen roemrijk einde van het vijfjarig lidmaatschap. Welke de gevolgen, zowel voor het nabije ais een verder afgelegen verleden zullen zijn, valt nog niet te overzien. Maar het valt te betwijfelen, of zolang Stalin in het Kremlin zijn scepter zwaait. Rusland ooit weer tot een internationale volkengemeenschap zal toetreden en dat is, ondanks alles, toch een abnormale toestand.

Voor het ogenblik is het belangrijkste, welke hulp ai of niet in Genève voor het Finse volk kan worden georganiseerd. Moge deze hulp in eik geval niet te laat komen.

Aan één meer heeft Stalin genoeg „Marlanne’’

B. W. SCHAPER,