., Jlll[|lririTr.llfi!jiiiiiiiiiiiimiiiii:i 111 lil I 1

Aanpakken en dóórzetten!

Wanneer we het bekende: Op tot de zon, tot de vrijheid, broeders het licht tegemoet, zo ferm van woord en van wijs zingen, dan komt in deze tijd de gedachte bij ons boven: Vurig zingen is makkelijker dan vurig strijden. In allerlei verenigingen en bewegingen hoort men klagen, dat het tegenwoordig een dooie boel is. De tijdsomstandigheden zijn de doofpot, waarin gloeiende en zelfs vlammende kolen zwart en koud worden. Er is lusteloosheid, moedeloosheid en onverschilligheid. Alle aandacht wordt in beslag genomen door de oorlog: niet door de oorlogsgebeurtenissen, die weinig spannend en boeiend zijn, maar door de gevolgen van de oorlog. Wie onder de mensen verkeert en luistert, merkt op, dat de geest van het publiek vervuld is van angst, dat wij er niet buiten zullen blijven, van klachten, dat alles al duurder gaat worden; men praat veel over kostwinnersvergoeding, militaire verloven, uiteengeslagen gezinnen en bedrijven en de onmogelijkheid voor de regering, op de lange duur aan de millioenen te komen voor de ontzettend hoge uitgaven enz.

Wanneer er brandalarm gemaakt wordt en de vlammen slaan uit een huis in de buurt en wij horen de mensen door de straat rennen, dan vliegen wij van tafel, laten het eten koud worden, smijten boek of krant neer, waarin wij verdiept waren, houden op met het werk, waarmee wij bezig waren. Zo heeft de oorlog «ns uit ons gewone denken, streven en strijden gerukt. Angst, zorg en onzekerheid overheersen thans vele mensen. Dat maakt zenuwachtig, terwijl juist kalmte en zelfbeheersing nodig zijn tegenover de grote moeilijkheden. Dat doet ook de toewijding en liefde voor idealen verkillen, zodat men verslapt in de strijd voor een betere wereld en mensheid, terwijl juist thans die strijd onze beste krachten opeist. In ~De Ingenieur” raadt ir. W. Cool zijn collega’s aan, zich tot verweer stellend te bidden, of om het „neutraal” te zeggen, zich toe te vertrouwen aan het Hoogste, dat in eiken mens leeft.

„Indien men zich aidus voorbereidt, kunnen oude en jonge ingenieurs tezamen 1940 tegemoet gaan met opgeheven hoofden, met onverzettelijke kracht en met vertrouwen, op wat bereikt en beschikt zal worden.”|

De oorlog bedreigt en verwoest niet het minst het werk der ingenieurs, bruggen en fabrieken, grote, openbare gebouwen, schepen en vliegtuigen, werk van fijne berekening van scherpe geesten en scheppend talent. Een paar bommen, dode en domme dingen kunnen al dit werk, dat niet zonder veel geestelijke voorbereiding en leiding tot stand komt, vernietigen. Al vergeten wij niet, dat ingenieurs ook de makers zijn van oorlogsinstrumenten, we zien hen toch vooral als de beste dienaren der Volkswelvaart. Daaraan heeft ongetwijfeld ook ir. W. Cool gedacht bij zijn opwekking, om te volharden en te vertrouwen. ledere mislukking en teleurstelling moet brengen tot groter inspanning, om niet blijvend te verliezen, maar ten slotte te winnen.

Daarom hebben vele verenigingen, die steunend en hervormend werk voor de maatschappij verrichten, gezamenlijk opgewekt tot geestelijke weerstand in deze tijd. Naast maatregelen, om de economische ontwrichting met verarming en gebrek als gevolgen tegen te gaan, moeten allerlei dreigingen op geestelijk en zedelijk gebied afgewend worden. Een aantal sprekers van verschillende richtingen zullen daartoe opwekken. Protestantse en katholieke geestelijken, liberalen en sociaal-democraten

behoren tot hen. Hun woord moet de geestelijke weerstand wekken in en tegen deze tijd.

Datzelfde doel beoogt ook het Kunstenaarscentrum voor Geestelijke Weerbaarheid. In hun oproep wijzen deze kunstenaars op twee gevaarlijke verschijnselen, dat is de toenemende beperking der vrijheid ook in de neutrale landen en dan de alles overheersende plaats van de feiten-van-de-dag in de publieke aandacht. Zij willen de aandacht der mensen richten op de waarden, die wezenlijk zijn voor onze beschaving. Zij waarschuwen tegen strekkingen. die noodwendig moeten leiden tot onvrijheid en gecamoufleerde (heimelijke) dictatuur, van welke zijde en onder welke leuze ook.

Versterkend ons geestelijk weerstandsvermogen tegen de gevaren van deze tijd werkt ook het verblijf in onze religieus-socialistische tehuizen te Bentveld en Kortehemmen.

De regering zwijge of spreke openhartig

Er zijn dokters, die niets tot hun patiënten zeggen, hun soms zelfs de naam der ziekte niet noemen; er zijn er anderen, die met hen over hun geval en zijn verloop spreken, als waren zij collega’s. Het laatste is misschien rrg minder aan te bevelen dan het eerste. Maar zwijgen verontrust en de zwijgende dokter wekt daardoor licht de angst, die hij wil voorkomen. Het is tegenover een gevaar niet makkelijk, om niet te weinig en ook niet te veel te zeggen. Toen enige weken geleden de verloven ingetrokken werden en er algemeen ongerustheid was over een vijandelijke inval in ons land. heeft de regering eerst geheel gezwegen en toen pas een woord gesproken, dat niet veel wijzer maakte. Het was in algemene termen gesteld en beoogde, het publiek in zijn spanning van angst en onzekerheid enigszins te kalmeren. Wij erkennen, dat de regering in deze tijd geheimen kan hebben, die zij in het belang van ons land niet kan publiceren, maar als zij er een gewoonte van maakt, weinig of niets te zeggen, werkt zij juist allerlei gevaarlijke geruchten in de hand en versterkt zij de ongerustheid, die immers het grootst is tegenover een gevaar, dat er is, maar dat men niet kent.

De regerinßspersdienst meldde onlangs, dat er in buitenlandse persorganen tendentieuze berichten met twijfel aan Nederlands vastbeslotenheid. om zich met alle krachten tegen elke buitenlandse aanval te verweren, verspreid zijn. Bijna grimmig volgt dan de verklaring, dat elke aanrander van ons grondgebied de meest hardnekkige weerstand onzer wapenen zal ontmoeten. Geen woord over het land en de bladen, die de twijfel aan onze vastberadenheid poogden op te wekken, over de zijde, waarvan een buitenlandse aanval, waartegen wij ons niet of niet voldoende zouden willen verweren, te wachten ware. Het volk mag raden en gissen. De N.R.Crt., die zeker over betere en meer inlichtingen beschikt dan het publiek, is overtuigd, dat men in buitenlandse bladen, die op deskundige en verantwoordelijke wijïe geleid worden, gelukkig dergeiijke berichten niet zal vinden. Naar het blad echter meent te weten, heeft een deel der Amerikaanse pers en zeker niet het beste onjuiste berichten over ons land verspreid. Ook enkele Belgische bladen, geen sieraden der Belgische pers, „schijnen” hetzelfde gedaan te hebben. „Vermoedelijk”, schrijft de N.R.Crt. hebben onze vertegenwoordigers in den vreemde Den Haag gewezen op deze bedenkselen ten

nadele van ons land. Of het communiqué der regering herhaling voorkomen zal, betwijfelen wij. De N.R.Crt. meent daarentegen, dat de officiële verklaring onzer regering den bedoelden persorganen de lust zal benemen, hun onjuiste voorlichting voort te zetten of te herhalen. Wij hebben dat vertrouwen niet, dat vooral bladen, die niet tot de sieraden der pers gerekend kunnen worden, het zullen nalaten, om een bepaalde stemming te wekken in plaats van de waarheid te dienen. De waarheid over internationale verhoudingen raakt gewoonlijk zoek, of is moeilijk te zien in tijden van oorlog en internationale verwikkelingen, waarin ook de neutralen betrokken zijn.

Door als de dokter met enige woorden eigenlijk niets te zeggen doch daarbij een ernstig, bedenkelijk gezicht te zetten, wekt de regering maar argwaan en angst; immers door malle en lelijke bedenksels in onbetekenende buitenlandse bladen alleen zal de regering zich toch niet genoopt voelen tot zulke plechtige, bijna dreigende verzekering, dat onze zelfstandigheid onaantastbaar is.

Armenzorgcijfers

Volgens de armenzorgstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek waren de uitgaven voor armenzorg in 1937 ruim vijfmaal hoger dan in 1879. Ze zijn in deze reeks van bijna zestig jaar voortdurend gestegen. In 1913 waren ze nog ƒ4.6 per hoofd der bevolking en in 1937 ƒ 15.1. Dat is dus ruim 3i maal meer in nog geen kwart eeuw. Het verschil tussen de totale bedragen is nog veel groter, omdat daarbij de sterke toename van het bevolkingstal tot uitdrukking komt. Wat is de oorzaak van de stijging der armenzorguitgaven? De werkloosheid mag hier niet genoemd worden, want in de statistiek worden terecht niet de kapitalen voor werklozensteun en werkverschaffing begrepen. Zeker komt in de stijging der uitgaven voor armenzorg de sterke verarming, die de oorlog veroorzaakt heeft, tot uitdrukking. Daartegenover staat weer de sterke drang tot bezuiniging in vele gemeenten ook ten koste van de armlastigen. Dat is een merkwaardig woord. Wordt ermee bedoeld, dat de armen een last zijn voor de gemeenschap of dat de gemeenschap hun een last van ontbering en zorg geeft te dragen? Zijn ze de lastige armen of de met armoe belasten? Indien niet de taalwetenschap maar sociaal inzicht, rechtvaardigheidsgevoel en deernis het woord moeten verklaren, denkt men aan de last, die de armen te dragen hebben.

De armoe is thans zeker niet groter dan in de laatste kwarteeuw der vorige eeuw. Oude mensen verhalen van een gebrek in hun tijd zo erg, dat de armen van thans er bijna welvarend bij zijn. Zij ontvingen een gulden, een rijksdaalder hoogstens met een paar roggebroden, om daar van met hun gezin een week te leven. De sterke daling van de kindersterfte is niet alleen het gevolg van betere zorg voor de gezondheid maar ook van een groter bedrag aan armenzorg, aan bedeling of onderstand gegeven. De afschuwelijke pakhuizen van oude mensen, de vroegere armhuizen, zijn in vele gemeenten verdwenen en het verblijf in de nieuwe huizen voor ouden van dagen is veel aangenamer en gezelliger. De nieuwe Armenwet heeft een ruimer doel dan de oude, die de ouden tot aan de grens der verhongering in het leven hield. De strijd voor maatschappelijke gerechtigheid en het milder en sterker gevoel van verantwoordelijkheid en deernis tegenover de maatschappelijk zwakken hebben de armenzorg tot een betere zorg voor de armen gemaakt; men spreekt thans ook liever van maatschappelijk hulpbetoon. Er blijft hier nog veel te verbeteren en te hervormen over, maar vergeleken bij vroeger is er reeds veel ten goede veranderd. Menige gemeente en raad hebben daarbij de sterke stuwkracht der arbeidersbeweging ondervonden.

De grote hervorming wacht echter nog. Gebrekkigen en onvolwaardig en, die geholpen moeten worden, zullen er altijd zijn. Maar de armoe als een sociaal verschijnsel ten gevolge van sociaal onrecht kan en moet verdwijnen in een wereld, waarin voor allen genoeg groeit en voortgebracht ivordt. J. A. BRUINS.