De Openbare School

In het „Handelsblad” van 21 December troffen we onder het opschrift „Christelijk Humanisme” een hoofdartikel aan, dat, vergis ik mij niet, de geest weergeeft van wat onze Minister van onderwijs in zijn rede over de grondslagen van de Openbare School heeft bedoeld, in tegenstelling met het rumoer, dat het stellen en bestrijden van leuzen en ■pi'incipes daarop heeft laten volgen.

In aansluiting op genoemd hoofdartikel volgen hier enkele van mijn gedachten en ervaringen.

Het is mijn vaste overtuiging, dat de Overheidsschool geen principiële nieuwe leuze moet voeren, die verdere scheiding dreigt te brengen in een volk, dat verbondenheid meer dan nodig heeft. Beter is het te accentueren en bewust te doen worden wat ons allen nog steeds bindt, niet omdat er terrein te herwinnen zou zijnC daarvoor zijn geen aanwijzingen), maar omdat de samenleving er om vraagt. In dat opzicht sluimert er bij de onderwijzers veel, dat door het intellectualistisch raam van hun opleiding en van de schoolinrichting en door de nuchter zakelijke eisen, welke de practische maatschappij-opvoeding hun altijd heeft voorgehouden, niet mobiel is gebleven. Het sluimert, maar het is niet dood! De ouders tonen verlangen, iets voor de school te doen; ze zoeken en tasten naar de richting, die ze daarbij zullen inslaan... en komen dikwijls niet veel verder dan het organiseren van intellectuele voordrachten.

De kinderen hebben een hang naar datgene, wat het hart raakt. Als plotseling het nuchter gedoe van sommen, lessen leren, analyserend lectuur-ondervragen ophoudt en ze vinden de situatie in het leslokaal herschapen (iets waartoe de stugge schoolmeubelen maar een kleine mogelijkheid bieden), dan bloeit het verlanpn op naar een andersoortige beleving, naar iets wat de hele persoon inschakelt en dan is het moment gekomen, waarop goede verhalen diep aanspreken, zelfs die, welke ze al eerder hoorden of waarvoor ze zich reeds wat te groot waanden. Aan de samenwerking met personen en organisaties, die mijn krachten opeisten voor het geven van andere dan intellectuele lessen heb ik te danken, dat ik open ben gebleven voor deze dingen. Sfeer en een verteller, die doorvoelt en doorleeft wat hij vertelt, doen hier alles. Als geen andere, spreken de Evangelische verhalen tot de kinderziel. Ik heb nooit kunnen nalaten, ze mijn kinderen op de Openbare Lagere School te vertellen. Er was ook geen enkele reden, om bij de vele verhalen, die ik te vertellen had, geen keuze te doen uit de Bijbelverhalen, die het meest onmiddellijk bleken aan te slaan, dieper dan vrije verhalen met verwante strekking. Nadere uitleg, zo die nodig is, blijft in handen van degenen, die door de ouders worden aangewezen voor de godsdienstige opvoeding van hun kinderen. Nooit heb ik enige aanmerking gekregen van welke ouders ook; ik merkte alleen een waarderende houding, die zich echter nooit in bepaalde bewoordingen uitte. De kinderen zijn reeds verheugd, wanneer ik zulk een verhaal aankondig. Het intens meeleven met de bijbelse figuren werkt vormend op karakter en levenshouding. Dit weten we immers ook al van de grote persoonlijkheden uit de geschiedenis.

Tevens dient de school-organisatie zodanig te veranderen, dat de groei der persoonlijkheid in den leerling, aan het dagelijks onderling verkeer en de gezamenlijke bezigheid, getoetst en erdoor beïnvloed kan worden. Vrijheid van beweging en van uiting, eigen initiatief der kinderen, dienen in evenwicht met gebondenheid en plicht, in de schoolwerkzaamheid te worden ingeschakeld. Een proef van zes jaren met het Persoonlijkheidsonderwijs, zoals dat is gevormd en begonnen door L. Groeneweg te Amsterdam, heeft mij aan een 0.1.5. te Haarlem, waar ik met toestemming der autoriteiten mocht experimenteren, in dit opzicht vreugde en voldoening gebracht.

De geestelijke verdieping van het onderwijs Is een accentverschuiving, die binnen de bestaande wetsbepalingen kan plaats hebben. Een meer bewuste en georganiseerde verzorging van de opvoeding tot christelijke en maatschappelijke deugden zal het reeds zo grondig

verzorgde aanleren van gepaste en nuttige kundigheden moeten schragen. Ons land en andere landen, waar men erkent, dat de evangelische normen de structuur onzer samenleving hebben gevormd, zullen daarbij vooraan moeten gaan. In de gehele maatschappij zal een accentverschuiving naar het terrein van geestelijke verdieping en bewuste normen urgent blijken. De ernst van de geestelijke crisis der mensheid vraagt dringend om een generatie, die de levenshouding en de normen kent en eerbiedigt, nodig voor een nieuwe opbouw na deze donkere tijden.

Wij onderwijzers behoren tot de eersten, die zich dit bewust dienen te maken, omdat de grondlegging bij de komende generatie aan onze leiding is toevertrouwd. De liefde tot ons werk is groot. Er sluimert in ons veel, dat tot bewuste beleving of herbeleving dient te komen. Gezamenlijkheid en sfeer verdiepen en versterken. Er zijn wel mensen te vinden, naar wie we gaarne en met vrucht luisteren zullen op dit gebied. Laten we deze dingen georganiseerd ter hand nemen. Individuele verschillen zullen blijven en de keuze van onderwerpen voor onze leerlingen zal daarmee verband houden. Maar in grote lijnen kunnen we het zeker eens worden. Gezinsopvoeding (althans de goede) blijft primair, maar opgevangen en gestabiliseerd en tot meer bewustheid gebracht in de gemeenschapsopvoeding, die de school kan bieden, wint zij aan breedte, diepte en vastheid.

Ware verdraagzaamheid houdt bovendien meer het element „actief meebeleven” in, dan dat van „passief verdragen”.

In het mobiel maken van de krachten, die op ontwikkeling wachten, schuilt een ernstige taak voor degenen, in wier vermogen het ligt, daartoe organiserend op te treden, zowel bij onderwijzers en hun studiegroepen, als bij ouders en hun organisatie en degenen, die hen samen bereiken.

J. A. JANSEN HEIJTMAJER.

Werklozen maken kennis met boeken

„Het lezen van goede boeken ontwikkelt niet alleen de geest, maar het maakt ook dat een werkloze het leven weer meer leert waarderen. Ook een werkloze kan, als zijn belangstelling wakker gemaakt is, van goede literatuur houden. Vaak beseft men in dit geval pas goed, hoe men hunkert naar een goed boek.”

Dit heeft een 24-jarige Amsterdamse kleermaker geschreven, die drie jaar werkloos is. Hoe die man ertoe kwam dit te schrijven? Onder de vele ontwikkelingscursussen voor werklozen hebben wij in het „Anker” te Amsterdam ook een cursus „Boekbespreking”, die reeds drie en een half jaar en met goed gevolg —• gehouden wordt; en de leider hiervan heeft de 30 a 35 werklozen, die zijn boekbesprekingen volgen, deze vragen gesteld: „Waarom bezoek je deze cursus? Waarom lees je? Wat zoek je m het boek?”

Een week later had hij twintig brieven in zijn bezit. Lange, minder lange en heel korte. Al de brieven echter, geschreven als ze zijn door jonge werklozen (gemiddelde leeftijd: 24 jaar) uit verschillende beroepen en organisaties enkele ook door niet-georganiseerden leveren een heel interessant beeld. Elk van de brieven heeft ons iets te zeggen.

De jonge man, uit wiens brief we enkele zinnen aangehaald hebben, beweerde dus, dat hij door het lezen van goede boeken meer vreugde in het leven ging scheppen Wat bedoelde hij met zijn woorden?

Een ander, die, 26 jaar oud, anderhalf jaar zonder werk is, schreef: „Ik lees boeken, omdat ze mij geestelijk sterker maken, de werkloosheid objectiever te zien en het hoofd er aan te bieden.”

Is dit niet haast een beantwoording van de zo juist gestelde vraag? V/ant iemand, wien de last die hij te dragen heeft, lichter gemaakt wordt, die „het hoofd er aan bieden kan”, heeft meer levensvreugde dan degene, die het hoofd zo diep laat hangen, dat hij meent de last steeds zwaarder te voelen drukken.

In gelijke zin spreekt een 26-jarige typograaf die 3 jaar werkloos is:

„Ik lees om mijn kennis te verrijken en om een beter inzicht te krijgen in de dingen die zo om ons heen gebeuren.”

„Ons inzicht in het dagelijks leven wordt zuiverder door het lezen van goede boeken”, schrijft een ander. En een derde zoekt goede boeken, om zijn ~inzicht te verruimen en te verdiepen”. „Ik las veel omdat lezen een aangename tijdpassering is. Later deed ik het om wat meer van de wereld, het leven en hun problemen te weten en te begrijpen” is de mening van een vierde. Wéér een ander vraagt zich af: wat is eigenlijk een goed boek? En hij antwoordt: ~Als ik een roman lees, probeer ik voor me zelf na te gaan, of de schrijver er in slaagt, zijn personen in mij te doen leven.”

Een 29-jarige, sinds 6 jaar werkloze kistenmaker, schrijft: ~Aan bepaalde schrijvers begon ik langzamerhand de voorkeur te geven. Een kostelijk boek bijvoorbeeld vond ik „Samuel Pickwick en zijn reisgenoten” van Dickens. Wat heb ik meegeleefd met de dwaze avonturen van den deftigen ouden heer en zijn grappigen knecht Sam Weller. De personen waren geen droomfiguren meer, maar werden levende wezens van vlees en bloed. Ik begon ook te letten op, zoals ik het noem: de aankleding van het boek. Op de dialogen, de persoons- en natuurbeschrijvingen, die, hoewel niets met ’t eigenlijke verhaal te doen hebbend, een boek zo mooi kunnen maken. Het gegeven idee kan nog zo aardig zijn, een slechte aankleding kan het tot een prul maken. Een boek is dan pas goed, indien het je doet schateren om dwaze of ontroert bij dramatische momenten. Als het verhaal werkelijkheid voor je wordt, zoals het bij den schrijver zelf ook het geval moet zijn.”

Gedachten, die we in sommige brieven hier en daar verspreid vinden, zijn door een 25- jarig electriciën, die 2 jaar zonder werk is, zeer compact weergegeven: „Toen ik werk had, las ik af en toe een romannetje. Maar toen ik werkloos werd, had ik helemaal geen zin meer om een boek te lezen. Toevallig ben ik echter toch begonnen te lezen en dat is het belangrijkste na te denken over de dingen en de mensen en onze wereld. Ik heb heus geen spijt er van. Want ik weet nu: je kunt je vrije tijd met ditjes en datjes doorbrengen, maar als het dan afgelopen is met het kaartspelletje, zit je weer leeg en versuft op je achterste. Maar wanneer je een boek gelezen hebt, een goed boek, werken je gedachten steeds verder. Je wordt innerlijk rijker, en misschien is niets zo belangrijk voor een werkloze, die nieuwe krachten broodnodig heeft. Deze grote steun, die net zo nodig is als de centen, heb ik gekregen door het lezen van boeken.”

Zoals begrijpelijk, schrijven enkele ook over de waarde van de boekbesprekings-CMrsussen, bijvoorbeeld: „Er zijn tijden dat werklozen geen boeken lezen, omdat ze er geen zin in hebben. Zij hebben er meer zin in om over de boeken door een persoon die er kennis van heeft, het een en ander te horen.”

De weergegeven uitspraken van jongere werklozen let wel: geen der briefschrijvers mocht zijn naam onder de gemaakte opmerkingen plaatsen, zodat hij vrij en onbelemmerd kon zeggen wat hij op het hart had geven ons het recht tot de slotsom: het waardevolle boek is van niet te onderschatten betekenis, juist voor hén, die uit het normale arbeidsproces gestoten zijn.

Maar het is voor den werkloze vaak ontzaglijk mreilijk zich op geestelijke werkzaamheden te concentreren. En alleen wie vlug met zijn oordeel klaar staat zal hem hiervan een verwijt maken en opmerken: ~Wat, zo’n werkloze heeft toch waarachtig genoeg vrije tijd. Als hij niet lanterfant, kan hij lezen zoveel hem lust.” Laat hij die zo lichtvaardig een oordeel velt, bedenken, dat de werkloze dit in tal van gevallen niet kan: hij heeft zóveel kopzorg. Is kwaad op de wereld die hem niet nodig heeft, is ontevreden met zich zelf. Hij kan vaak geen rust vinden. Hij wacht, wacht... wacht op werk, wacht op de Vrijdag, de dag dat hij de steun krijgt. Hij is geprikkeld. En kan zich daarom niet zo gemakkelijk op het lezen van een boek dat zich noch met wild-